De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2943 Van Bonifacius Amerbach
| |
[pagina 310]
| |
beschouwd als ze afkomstig is van een persoon van laag allooi, maar als ik me niet vergis, zou het een nobele geest eigen zijn die te minachten. Herpak jezelf, beste Erasmus, en vergelijk de schittering van je naam met de duisternis waarin die obscure lieden verkeren. Wat een groot man ben jij, hoe onbeduidend zijn zij! Vergeef me alsjeblieft als ik te vermetel ben, maar het schijnt me toe dat je jouw wijsheid en grootheid onvoldoende in het oog houdt. Wat kunnen ze meer tegen je uitrichten dan een mug tegen een olifant?Ga naar voetnoot3. Jouw kwaliteiten en onvergelijkelijke geleerdheid hebben je nu eenmaal onaantastbaar gemaakt, zelfs voor degenen die in geleerdheid of talent boven anderen worden gesteld. Waarom zou je je iets aantrekken van mensen die geen cent waard zijn, terwijl het een belediging is door hen te worden geprezen, de grootste eer te worden gehekeld? Weet je soms niet dat waakhonden blaffen tegen de edelste leeuwen, zoals de schrijver zegt?Ga naar voetnoot4. Over de reis die je bijna had gewaagd te ondernemen, heb ik met genoegen vernomen, als je tenminste om mijnentwil daaraan had willen beginnen. Als je iets dergelijks gaat ondernemen, breng me dan alsjeblieft tijdig op de hoogte, zodat ik mijn schoonvader kan waarschuwen, die jouw komst zeer op prijs zal stellen, en ik er bovendien zelf zal zijn om je op de reis te vergezellen. Voor de raad die je me hebt gegeven over de zaak van mijn schoonvader zeg ik je hartelijk dank. Tot nu toe ben ik zo daarmee omgegaan dat ik tot zover niets heb geantwoord op zijn vragen en alles heb overgelaten aan zijn verstand; wat hij moest doen, was mij onvoldoende duidelijk. Ik heb niets aanof afgeraden, maar mijn schoonvader alle vrijheid gelaten; gezien zijn verstand en zijn leeftijd moet hij gemakkelijk in staat zijn een goede afweging te maken van wat hij moet doen of laten. Als hij trouwt, zal ik hem gelukwensen en als hij ongetrouwd blijft, zal ik hem geen kwaad toewensen. Wat zou ik immers anders kunnen doen? Alleen al door de zinspreuk van Pittacus: ‘Kies een vrouw onder je gelijken’Ga naar voetnoot5. werd ik er ten zeerste van weerhouden een huwelijk aan te raden. Een oude man die trouwt met een jonge vrouw, een minnaar met een minnares, een rijke met een arme, een verliefde met zijn vriendin - tot wat voor martelende verdenkingen leidt dat niet? Maar de gebruikelijke achterdocht waardoor ik het stempel opgedrukt zou krijgen van een inhalige schoonzoon die loert op de bezittingen van zijn schoonvader heeft me ervan afgeschrikt een huwelijk openlijk te ontraden. Ik heb gemeend dat het van alles het beste was de keus aan hem te laten en in te | |
[pagina 311]
| |
stemmen met zijn besluit, hoe dat ook zou uitvallen, om bij een gelukkige afloop zijn vreugde en bij een minder gelukkige afloop zijn smart te delen. Wat beslist getuigt van zijn welwillendheid jegens ons, en wel op duidelijke wijze, is wat hij uit eigen beweging heeft toegezegd: als hij een huwelijk zal aangaan, zal hij mijn echtgenote, zijn dochter - nadat zij tevoren vierduizend Rijnse guldens heeft gekregen die haar niet alleen vanwege de bezittingen van haar moeder maar ook als gift toekomen - met de overige kinderen, als hij die met zijn echtgenote zou krijgen, als gelijkgerechtigde erfgenamen achterlaten. Want zo is dit tussen ons overeengekomen, met vastlegging van wederzijdse formele verplichtingen. Zorg er alsjeblieft voor dat het je goed gaat, beste Erasmus, en weet dat mij geen heuglijker tijding kan bereiken dan dat je gezond bent. Maar je kunt te allen tijde op mijn bescheiden hulp rekenen. Als je daar vaker en naar believen gebruik van maakt, dan zal ik begrijpen dat ik door jou word bemind en ‘met mijn hoge kruin tegen de sterren slaan’, zoals de dichter zegt.Ga naar voetnoot6. Basilius wenst bij je te worden aanbevolen. |
|