De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986

2941 Van Bernhard von Cles
Praag, 4 juni 1534

Aan Erasmus van Rotterdam

Onlangs hebben wij uw buitengewoon welkome brief^1. van 12 mei ontvangen, samen met uw antwoord op de brief van Luther die wij u enige dagen

1. Deze brief is niet bewaard gebleven.

[p. 308]

geleden hadden toegestuurd zodat u ervan op de hoogte zou zijn dat wij zorg dragen voor uw eer en roem op een wijze die met recht overeenstemt met onze eerdere brief.^2.

Met betrekking tot wat u schrijft over dat u allang ziekelijk bent en dagelijks worstelt met de dood, willen wij graag geloven dat die worsteling zodanig zal verlopen dat u daarbij in staat bent alle geestelijke en lichamelijke matheid te boven te komen.

Wat betreft uw opvatting dat het beter is Luther in de toekomst niet meer te antwoorden, zijn wij dezelfde mening toegedaan, vooral omdat wij dikwijls zien dat zijn koppigheid door om het even welk antwoord, hoe gedegen het ook is, eerder wordt versterkt dan genezen.

Ten slotte dit: maakt u naar believen gebruik, zo vaak het nodig is, van wat wij u aanbieden en wat onzes inziens overbodig is nogmaals te omschrijven; daarmee zult u ons een genoegen doen.

Praag, 4 juni 1534

2. Brief 2921.