De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
2938 Van Juan Ginés de Sepúlveda
| |
[pagina 304]
| |
tere waarde dan alle bevindingen van commentatoren of vertalers; geen van hen heeft mijn instemming als hij in overdrachtelijke en dubbelzinnige termen weergeeft wat de auteur eigenlijk en trefzeker heeft uitgedrukt. Ik beschuldig Thomas er niet van (want wie ben ik om dat te doen?) dat hij twee zeer ver van elkaar gelegen plaatsen verbindt door er een reis van twintig dagen tussen te voegen, maar dat hij tegen de geest van Paulus een weinig overtuigende uitleg geeft over de ononderbroken tocht van de joden, om nog te zwijgen van de omstandigheid dat geen tocht ooit minder ononderbroken is geweest dan die van de joden, die vele jaren in de Arabische woestijn doorbrachten. Overigens brengt deze passage mij ertoe jou aan te sporen, op grond van de bijzondere welwillendheid en achting die ik je toedraag, niet slapend te werk te gaan wanneer je uitleg moet geven over de ligging van steden, maar Strabo, Pomponius Mela, Plinius of Ptolemaeus te raadplegen. Want toen ik de afgelopen paar dagen de brieven van Hieronymus doorbladerde,Ga naar voetnoot5. stuitte ik op een aantal annotaties van jou waar je zorgvuldigheid nog veel meer te wensen overlaat. Je schrijft namelijk met betrekking tot een brief aan Evagrius dat Reggio een plaats in Griekenland is en dat Constantinopel in Macedonië ligt, terwijl het geen twijfel lijdt dat die laatste stad, die eerst Byzantium heette, in een deel van Thracië ligt dat juist ver van Macedonië is verwijderd, en dat Reggio in Calabrië ligt, waar Italië door een smalle zeestraat van Sicilië wordt gescheiden. Als je soms de oude uitdrukking ‘Groot-Griekenland’ op het oog had, die onder meer bij Cicero voorkomt, had je er toch rekening mee moeten houden dat wie gewoon ‘Griekenland’ zegt, niet een deel van Italië lijkt aan te duiden, maar Attica en de naburige streken. Ik herinner me ook in een andere annotatie van jou te hebben gelezen (maar ik ben vergeten waarGa naar voetnoot6.) dat de stad Nicopolis, vernoemd naar de overwinning van Augustus,Ga naar voetnoot7. een stad in Thracië is, terwijl vaststaat dat de stad in Epirus ligt, bij Actium, waar Antonius in een zeeslag werd overwonnen. Maar jou heeft kennelijk parten gespeeld dat er in Thracië nog een andere stad bestaat met dezelfde naam. In Cicero's boek over de ouderdom dat door jou van commentaar is voorzien,Ga naar voetnoot8. ben ik tegengekomen dat Capua een stad in Apulië is, terwijl het de hoofdstad van Campania is en vroeger na Rome de belangrijkste stad van Italië was. Vergelijkbaar met deze zorgeloosheid is dat je me in de | |
[pagina 305]
| |
Ciceronianus tot de Portugezen rekent, terwijl je weet dat ik in Cordoba ben geboren, zoals ik je duidelijk heb gemaakt in het boekje dat ik hierboven heb genoemd. Op deze zaken, die maar kleinigheden zijn en bovendien voor jou, zolang je niet slaapt, bijzonder gemakkelijk zijn, maar die op een grote onachtzaamheid duiden, meende ik, zoals ik zei, je te moeten wijzen uit vriendschap en plichtsbesef, aangespoord door de bewuste passage van Paulus, die sommigen niet goed hebben begrepen door geen aandacht te schenken aan de topografie. Het is aan jou dit alles ten goede te nemen. Mocht ik echter begrijpen dat dit niet het geval is, dan zal ik je niet langer tot last zijn met mijn ondankbare diensten. Over een verweerschrift van Zúñiga tegen Lefèvre kan ik je niets vertellen. Maar ik geloof niet dat hij iets van dien aard heeft geschreven, aangezien hij, voor zover ik weet, geen geschil met Lefèvre had.Ga naar voetnoot9. Wat betreft het pauselijk manuscript: er kan geen enkele twijfel over bestaan dat de Griekse manuscripten van het Nieuwe Testament door sommige Grieken met boos opzet of uit lichtzinnigheid bedorven zijn, omdat immers, zoals jij schrijft, in het verdrag dat sommige tot bezinning gekomen Grieken met de kerk van Rome aangingen, bepaald is dat de Griekse manuscripten werden gecorrigeerd naar de roomse lezing. Hoe hadden beide partijen immers duidelijker kunnen betuigen dat de roomse manuscripten de ware, onvervalste tekst bevatten en die van de Grieken bedorven zijn? Want dat de Griekse tekst aan Griekse auteurs moet worden ontleend, zoals jij zegt, zou zin hebben als je zou beweren dat de betekenis van de Griekse taal beter door Griekse dan door Latijnse auteurs wordt uitgelegd. Maar waarom zouden we niet geloven dat de oorspronkelijke boeken die de fundamenten van ons geloof bevatten, door de auteurs ervan in het Grieks geschreven, met grotere toewijding en ernst en minder tekstbederf zijn bewaard in de archieven en de bibliotheken van de kerk van Rome (die aan het hoofd staat van de christenheid, en altijd richtinggevend is geweest voor de katholieke vroomheid) dan in Griekenland, dat dikwijls in beroering is gebracht door bedrog van ketters en lichtzinnige lieden en door opstandige bewegingen? Het is zeker dat dit het geval is voor de zeventig decreten van het Concilie van Nicea die, terwijl ze ongeschonden werden bewaard in de archieven van de kerk van Rome, in het oosten niettemin in sommige kerken door ketters werden verbrand en in andere kerken tot een kleiner aantal werden teruggebracht, door namelijk de decreten te schrappen die zich tegen hun eigen plannen en pogingen leken te verzetten, zoals Athanasius en andere bisschoppen bij de Synode van Alexandrië klagen in een brief aan paus Marcus, van wie ze een manuscript kregen met de decreten waar ze | |
[pagina 306]
| |
om vroegen. Hier komt bij dat boeken die door minder mensen worden gelezen of begrepen, gewoonlijk beter beschermd zijn tegen onjuistheden en minder worden bedorven door schijngeleerden die dikwijls hun aantekeningen vermengen met de tekst. Tenzij je misschien zegt dat in het verdrag is bepaald dat de Griekse tekst werd gecorrigeerd naar de Latijnse. Dit is onwaarschijnlijk, behalve voor één bepaalde passage, en ik ben er zeker van dat dit nooit is gebeurd. Want de bepaling uit de Gouden Bul die jij aanhaalt, heb ik nooit kunnen vinden, hoewel ik twee gouden bullen in het boek van de concilies heb doorgenomen. Ik vraag je zo goed te zijn ons te willen schrijven welke bul je dus bedoelt en waar we die vandaan moeten halen. Het ga je goed. Rome, 23 mei in het jaar 1534 na de geboorte van Christus Juan Ginés de Sepúlveda, jou ten zeerste toegewijd Aan de zeer vermaarde heer Desiderius Erasmus van Rotterdam enz. Te Freiburg |
|