De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986

2924 Aan Erasmus Schets
Freiburg, 23 april 1534

De vrijgevigheid van je vrouw veroorzaakte grote ongerustheid bij mij, omdat ze me zo'n prachtig geschenk heeft gegeven. Had ik het maar daarginds kunnen aanvaarden! Omstreeks 1 april vatte ik goede hoop op, maar onder deze voortijdige en aanhoudende zomerhitte heb ik ernstiger te lijden dan onder de winterkou, en niet alleen ik, maar ook vele anderen. Er waren nauwelijks tien dagen verstreken toen een vreselijke pijn opkwam aan de linkerzijde van mijn hoofd en mijn nek en in mijn schouder en mijn arm, die zich daar vastzet alsof ze altijd zal blijven. Als Brabant niet verder weg was dan vier dagen gaans, zou ik me desnoods op een draagbaar erheen laten brengen, zozeer heb ik genoeg van deze omgeving. Er zijn daarginds lieden voor wie men denkt dat ik op mijn hoede moet zijn, maar hier dreigt mij een groter gevaar. Ik heb het gevoel dat men mij naar het leven staat. Luther heeft, als de trompetter van deze oorlog, een brief^1. uitgegeven die nog dolzinniger is dan alle furiën bij elkaar en die een meer dan moorddadige haat ademt, vol lasterlijke aantijgingen en leugens. Men stelt zijn hoop op een gewapende strijd. En intussen is de keizer in Spanje op jacht. Als hij niet naar Duitsland terugkeert, bestaat het gevaar dat we hier een rampzalige toestand te zien krijgen.

Aan je zoon heb ik teruggeschreven, ik denk dat de brief^2. is bezorgd.

Je schrijft dat het document^3. voorhanden is, maar was het mij maar toegezonden! De toelage uit Canterbury is uitbetaald tot aan de feestdag van Sint-Michaël vorig jaar. Ik krijg niets meer als ik het document niet naar Engeland stuur. Robert Aldridge heeft beloofd dat hij aan het hof van de aartsbisschop iemand zou vinden die de zaak ter hand zou nemen. Als ik het document heb ontvangen dat bij Pieter Gillis berustte, zal ik ervoor zorgen dat ook die toelage wordt veiliggesteld.

Jouw brief aan de graven van Rennenberg stuur ik je retour, omdat ik niet weet waar ze nu zijn. Een week voordat jouw brief aankwam, waren ze vertrokken.

Nergens heb ik zoveel behoefte aan als aan beddengoed. Daarom zou ik je

1. Zie brief 2918.

2. Brief 2897.

3. Betreffende Erasmus' jaargeld toegekend door William Warham.

[p. 287]

willen vragen dat tachtig of negentig el sterk en stevig Hollands linnen voor mij wordt aangekocht. Het pak kan naar Hieronymus Froben worden gezonden als er niemand beschikbaar is om het hierheen te brengen. Wat je uitgeeft zal ik afhalen van het bedrag dat ik uit Holland heb gekregen.

Ik vraag me af waar de brief van Sasbout^4. zo lang is gebleven. Ik heb Vincent^5. en Sasbout geschreven om hen gerust te stellen wat mijn verdenkingen betreft. Ik wil graag weten of je de twee exemplaren van Over de voorbereiding op de dood hebt ontvangen, tegelijk met mijn brief,^6. en naar Engeland hebt gestuurd.

Jou, de meest oprechte van mijn vrienden, samen met allen die je dierbaar zijn, wens ik het allerbeste toe.

Gegeven te Freiburg, 23 april 1534

Je Erasmus van Rotterdam

De voortreffelijke jongeman Damião a Gois verblijft bij mij in huis, maar vanwege mijn slechte gezondheid gebruiken we de maaltijden afzonderlijk. Vooral daarom heb ik de pest in over mijn ziekte.

4. Deze brief is niet bewaard gebleven; vgl. brief 2923.

5. Vincent Cornelissen; zie brief 2923.

6. Brief 2913.