2923 Aan Vincent Cornelissen
Freiburg, 23 april 1534
Hartelijk gegroet. Hoewel ik ervan overtuigd was dat de Staten van Holland driehonderd gulden hadden toegekend, iets wat ook door Pieter van Montfoort zelf werd bevestigd, en de brief van de Hollandse landsadvocaatGa naar voetnoot1. slechts melding maakte van tweehonderd enz., heb ik tegen niemand boze verdenkingen opgevat, maar de feiten zelf wezen uit dat er een vergissing in het spel was. Ik heb opnieuw geschreven via doctor Viglius, wat ik niet zou hebben gedaan als ik de brief van Schets had ontvangen.Ga naar voetnoot2. De briefGa naar voetnoot3. van de hoogedelgestrenge heer Joost Sasbout, geschreven op 19 oktober, kreeg ik namelijk in de week van Pasen. Nu rest er geen twijfel meer, behalve over zestig gulden; of die nu niet zijn toegekend dan wel in handen zijn van eerlijke mensen, ik zal er voortaan niemand meer over lastigvallen. Wat ik alleen nog zal doen, is een blijk van dankbaarheid doen toekomen aan u die mijn vrienden zijn en aan mijn vaderland voor deze spontaan bewezen eer.
Gegeven te Freiburg im Breisgau, 23 april 1534