De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2922 Aan Nicolaus Olahus
| |
[pagina 284]
| |
slaapkamer Pasen gevierd. De onbesuisdheid van de monniken zou me niet afhouden van mijn terugkeer als ik geen verlamming vreesde. Als de reis vier of vijf dagen in beslag zou nemen, zou ik me desnoods op een draagbaar naar mijn bestemming laten brengen. Ze zouden je van wispelturigheid beschuldigen, zeg je. Was die beschuldiging maar op mij van toepassing. De markgraafGa naar voetnoot3. zal niets tegen Hillen doen, hij is op de hand van de franciscanen. En de exemplaren zijn al in omloop gebracht. Toch zal dat achterlijke boek niet veel schade toebrengen aan mijn naam. Ik vrees hier ergere dingen van de aanhangers van de sekten, die zichzelf wijsmaken dat het aan Erasmus ligt dat zij niet overal ongestraft de lakens uitdelen. Luther heeft een ronduit dolzinnige brief uitgegeven die niets anders ademt dan een moorddadige haat. Je drukt me op het hart jouw toewijding aan mij goed in gedachten te houden, allerbeste Olahus, maar ik ben me zeer bewust hoeveel ik aan je te danken heb en om hoeveel redenen. Kon ik dit maar door een buitengewone blijk van dienstbaarheid duidelijk maken. Het doet me deugd wat je over Lieven schrijft; zou hij het geluk maar met uitgestrekte handen aanroepen. Hij vertelt dat je je terugkeer naar Hongarije voorbereidt; ik wens je weliswaar toe dat dit zeer gelukkig voor je zal uitpakken, maar voor mij zou dit minder gunstig zijn, of ik nu terugkeer of niet; ‘vrienden die ver wonen, zijn geen vrienden’.Ga naar voetnoot4. Wees zo goed bij zijne excellentie de aartsbisschop van Palermo voor mij in de plaats te treden van een brief, hem namens mij te bedanken en hem, als dat van pas lijkt te komen, deze brief te tonen. Ik heb dit alles namelijk nauwelijks kunnen opschrijven van de pijn. Geloof me, ik heb geen aansporingen nodig voor mijn terugkeer. Ik zal de gelegenheid niet voorbij laten gaan. De doorluchtige koningin wens ik alle goeds. Mijn hartelijke groeten aan de hertog van Aarschot.Ga naar voetnoot5. Doe mijn groeten aan de Deen.Ga naar voetnoot6. Hij denkt misschien dat ik boos ben omdat ik niet schrijf. Dat komt door mijn ziekte, niet door mijn gezindheid. Het ga je goed. Freiburg, 22 april 1534
Lees dit als je alleen bent. Ik weet waarnaar Pieter van Montfoort op jacht is en ik misgun hem geen succes. Om mijnentwil hoeft niemand hem een gunst te bewijzen. Hij is niemands vriend, alleen van zichzelf. Mijn vriend is hij zeker niet. Hij beschikt over veel aanleg en een vlot verstand, maar hij is listig, onbetrouwbaar, hooghartig en laag bij de grond. Je moet geen woord van hem geloven. Overal trog- | |
[pagina 285]
| |
gelt hij aanbevelingen af. Hij heeft moeite gedaan om mij het eervolle geschenk over te mogen brengen waartoe de zes Hollandse stedenGa naar voetnoot7. hadden besloten. Driehonderd carolusguldens, was het besluit. Hij heeft er tweehonderd gebracht, maar alleen in woorden. Terwijl ik destijds zo ernstig ziek was dat ik bijna genoeg had van het leven, drong hij erop aan dat ik lange, leugenachtige brieven schreef aan de keizer, aan een commandeurGa naar voetnoot8. die ik niet kende, aan de thesaurier van HollandGa naar voetnoot9. en aan anderen. Ik had hem liever een flink geldbedrag uitbetaald dan met dat werk mijn gezondheid te kwellen. Enkele dagen lang heeft hij met een metgezel bij mij thuis te eten gekregen. Een bedankje kon er niet af. Hij heeft niet de moeite genomen enkele woorden te schrijven via mijn Quirinus. Het was nodig dat jij dit wist, beste Olahus. Maar doe alsof je van niets weet. Hij is zeer loslippig en kan kwaad doen, wat voor iedereen heel gemakkelijk is. Het ga je goed. |
|