2916 Aan Cornelius Grapheus
Freiburg, 13 maart 1534
Erasmus van Rotterdam aan de zeergeleerde heer Cornelius Grapheus van Antwerpen, hartelijk gegroet
Damião heeft me verblijd door te vertellen dat het je lichamelijk en geestelijk beter gaat en dat ook jouw omstandigheden wat rooskleuriger zijn. Ik word gekweld door een nieuwe ziekte, de voetjicht, of eerder een gegeneraliseerde jicht. Ze beproeft alle gewrichten, van de ene naar de andere verspringend, zozeer zelfs dat ik nauwelijks gelegenheid heb op adem te komen. Men zegt dat het geen voetjicht is, maar een op zichzelf staande ziekte, waaraan nu velen hier lijden. In de volksmond wordt ze ‘Sucht’ genoemd. Mijn povere oude lichaam, menigmaal gebroken, zal tegen zoveel kwellingen niet lang bestand zijn.
Ik heb dringend behoefte aan een betrouwbare assistent uit onze contreien, want de Duitsers zijn, zoals de dichters,Ga naar voetnoot1. een onverantwoordelijk volk. Ik heb liever iemand van gevorderde leeftijd dan een jongeling. Zijn geleerdheid maakt niet zoveel uit, vooropgesteld dat hij Latijn kent en enigszins kan schrijven. Verder moet hij niet aan een ziekte lijden zoals schurft of epilepsie. Een bijgelovig persoon kan ik niet uitstaan, aanhangers van sekten verdraag ik evenmin. Hij kan zoveel salaris krijgen als jij genoemd hebt, twintig of vierentwintig carolusguldens per jaar. Het ligt aan hemzelf of hij uit spontane vrijgevigheid iets extra's krijgt voor kleding. Als mij iets overkomt wat mensen eigen is, zal ik laten merken dat zijn bewezen diensten welbesteed waren. Hij kan op mijn kosten komen en als alles hem mocht tegenvallen, kan hij op mijn kosten terugkeren. Hierover kun je overleggen met Schets.
Het lijkt erop dat Damião, na zijn weigering van het ambt dat de koning aanbiedt, naar ons zal terugkeren. Ik hoop dat hij gebruik zal maken van een