De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2915 Van Nicolaus Olahus
| |
[pagina 274]
| |
heb ik voor hem zodanige gevoelens opgevat dat ik het zeer op prijs stel hem te kennen en met hem om te gaan. Ik heb hem ruimhartig mijn steun en toewijding toegezegd, als die hem in enige zaak van pas komen, en ik zal die daadwerkelijk naar mijn beste vermogen laten blijken als hij daarvan gebruik wil maken. Je schrijft dat bij jullie het gerucht gaat dat de koning van Engeland koningin Catharina heeft teruggenomen. Was dit maar zo. Dit is echter het laatste dat de koning van plan is. Want uit liefde voor zijn Anna en uit ergernis over zijn excommunicatie door de paus heeft hij de koningin met slechts luttele bedienden opgesloten in een kasteel.Ga naar voetnoot2. En hij heeft zoveel minachting voor het gezag van de paus dat ons uit Engeland elke dag diverse tegen de paus gerichte, schandalige en beledigende pamfletten bereiken, vol gruwelijke beschimpingen. Hierin geven de Engelsen hoog op van de nederigheid, de kuisheid, de armoede en de lijdzaamheid van Christus, terwijl ze de hoogmoed, de liederlijkheid, de rijkdom, de tirannie, de onverdraagzaamheid en andere verdorvenheden van de paus, Christus' plaatsvervanger, breed uitmeten. Bovendien wordt gezegd dat de koning dezer dagen heeft verboden dat tijdens de gebeden en de smeekbeden in de kerk voor de paus wordt gebeden, zoals tot dusver gebruikelijk was; dat hij de kloosters onder zijn hoge edelen heeft verdeeld, die er naar goeddunken gebruik van mochten maken na ze te hebben opgeheven; en dat hij vervolgens heeft verordonneerd dat niemand de paus mag erkennen of hem als iets anders mag beschouwen dan alleen maar de bisschop van Rome. Er wordt zelfs gezegd dat drie of vier hovelingen van de vorst naar diens voorbeeld hun wettige echtgenote hebben verstoten en met een andere vrouw zijn getrouwd. Als dit werkelijk zo is, en zij op de manier van barbaarse volkeren elke keer van echtgenote wisselen als de wellust hen daartoe aanzet, lijken zij Maarten zelfGa naar voetnoot3. al ver achter zich te hebben gelaten. Wat hier nog op zal volgen, is onzeker. Van zaken die zo slecht zijn begonnen, kunnen we niets goeds verwachten. In je tweede brief vertel je dat je vanaf kerstmis ziek bent geweest. Je gezondheidsproblemen gaan me aan het hart. Ik zou, als delen mogelijk zou zijn, met genoegen een deel daarvan op me willen nemen, vooropgesteld dat ik iets voor je zou kunnen doen en je leed zou kunnen verzachten. Maar ik hoop intussen dat je gauw, met hulp van de goede en almachtige God, alle lichamelijke kwellingen naar de hel kunt verwijzen wanneer de winter en deze maand maart voorbij zijn. Over die hansworst en zijn in Antwerpen gedrukte boekje heb ik overlegd met de koningin, met de aarsbisschop van Palermo (aan wie ik ook jouw | |
[pagina 275]
| |
brief heb gegeven) en met de hertog van Aarschot. Ik heb ervoor gezorgd dat de koningin aan de markgraaf van Antwerpen heeft opgedragen dat het boekje, als het al gedrukt is, niet wordt verkocht en dat degene die het toch verkoopt, wordt bestraft wegens overtreding van de ordonnantie van de keizer. Wat voor ordonnantie dat is, kun je opmaken uit de briefGa naar voetnoot4. van de aartsbisschop van Palermo. In welke bewoordingen de opdracht aan de markgraaf is verstrekt, zul je vernemen uit het afschrift van de brief dat ik je heb toegestuurd. Over de woorden en geschriften van dergelijke schreeuwlelijken, schurken en schaamteloze lieden hoef je je dus geen zorgen te maken. Met hun gekwaak zitten ze zichzelf meer in de weg dan jou en ze wekken niet tegen jou, maar tegen zichzelf de haat van alle goede mensen op. Denk niet dat het voor jou ergens anders veiliger is te leven of te sterven dan hier. Want zoals ze je in Duitsland niet in de steek laten, zo zul je ook hier niet in de steek worden gelaten door beschermers die jou schrijven en jou hogelijk waarderen. Ook het betere deel van de monniken is op jouw hand, zoals ik inmiddels met zekerheid heb kunnen vaststellen. Degenen die tegen je tekeergaan, schande van je spreken en zich kwaad op je maken, zijn de minder ontwikkelden, die jouw geschriften nauwelijks hebben gelezen maar daarover alleen onjuiste verhalen van anderen hebben gehoord, en die geen andere kwaliteit bezitten dan het vertoon van een volkomen farizeïsch bijgeloof. En wat doen zij ook anders dan bazelen? Met jouw kwaliteiten en grootheid van geest moet je hen diep minachten. Wie kan zichzelf immers behoeden voor dergelijk stompzinnig en onbeschaamd geblaf? Als de keizer, de koningin en andere vorsten niet vrij zijn van kwaadsprekers, dan jij toch zeker nog veel minder. Wie is zelfs in vroeger tijden, als je de oude geschiedverhalen erop naleest, nooit onderworpen geweest aan de afgunst van nietswaardige mensen en paljassen? Er is dan ook geen reden, beste Erasmus, waarom je hierom je terugkeer moet uitstellen. Keer terug, zoals je tevoren hebt bedacht en niet alleen mij, maar ook de koningin en je andere beschermers hebt toegezegd, hetzij eind april, zoals je schrijft, hetzij zodra dat kan met het oog op je gezondheid, om niet te laten gebeuren dat jij, als je dat niet doet, van wispelturigheid wordt beschuldigd en ze over mij ik weet niet wat zullen denken, terwijl ik, op grond van de genegenheid die ik voor je voel, in jouw aangelegenheden steeds van harte en met de grootste welwillendheid heb gedaan wat ik kon en moest doen. Ik heb liever dat je dit laatste te weten komt uit de brieven van anderen, of uit hun verhalen als de tijd daar is, dan uit de mijne. Je beveelt LievenGa naar voetnoot5. bij me aan. Ik maak gebruik van zijn diensten wanneer en zo vaak die van pas komen. Ik heb er eerder al voor gezorgd dat hij elke | |
[pagina 276]
| |
dag acht groten krijgt uit de staatskas. Nu heb ik weer geregeld dat hij onderwijs geeft aan de pages van de koningin. Voor die taak krijg hij dagelijks hetzelfde bedrag. De hertog van AarschotGa naar voetnoot6. draagt me op je te groeten; hij wenst je ter wille te zijn in alle zaken waarin hij iets vermag. Het ga je goed. Brussel, 12 maart 1534 |
|