De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2917 Van Franciscus Ricius
| |
[pagina 278]
| |
mate door u worden gezien, erkend en aanvaard dat u laat blijken dat mijn brieven u verre van onwelkom zijn. Ik zal er daarom naarstig voor zorgen te voldoen aan uw verzoek wanneer ik iets te schrijven heb dat u waardig is, maar op zo'n manier dat ik een zeer ernstig en drukbezet man niet al te vaak zal lastigvallen met mijn gebeuzel. In mijn briefGa naar voetnoot2. heb ik Velius niet genoemd omdat ik daags voordat ik uit Innsbruck wegging, na afscheid te hebben genomen van de hovelingen, de brief voor u heb meegegeven aan een bode die zich plotseling opmaakte voor vertrek, zonder dat Velius ervan wist. De paus heeft het hertogdom Urbino toegezegd aan de zoon van de Franse koning als bruidsschat voor zijn nicht.Ga naar voetnoot3. Aangezien hertog Francesco Maria (die ontboden is maar nog niet in Rome is verschenen) dat hertogdom tot dusver in bezet heeft, valt te vrezen dat in Italië een nieuwe, vreselijke oorlog zal uitbreken. Hier komt bij dat de doorluchtige keizer zo verontwaardigd was over het gruwelijke en schandelijke misdrijf van de graaf van ConcordiaGa naar voetnoot4. - die, na zijn oom en diens zoon op sluwe wijze te hebben vermoord, de stad en het kasteel van Mirandola heeft bezet, zoals ik schreef - dat hij niet wil dat dit grote onrecht ongewroken blijft. Daarom moet worden gevreesd dat die schurk, gedreven door wanhoop, zich met verderfelijke lieden zal verbinden en ons nog heel wat last zal bezorgen, aangezien de stad vrijwel onneembaar is. Onze vriend Cornelis de Schepper is onlangs door de doorluchtige koning teruggezonden naar Constantinopel, naar de sultan van de Turken. Ik hoop dat hij berichten zal sturen die u en alle goede mensen genoegen doen. Over de onenigheid tussen hertog Willem van Beieren en de landgraaf van Hessen inzake de terugkeer van de verdreven hertog van Württemberg,Ga naar voetnoot5. over de betaling van 4000 gulden door de mensen van de keizer aan Christoph, de zoon van de verdrevene, en over de schat die de inwoners van Ulm aan hem hebben teruggegeven, wil ik u niet tot last zijn met onnodige praat, omdat ik denk dat u op de hoogte bent gebracht door de heer bisschop van AugsburgGa naar voetnoot6. of door proost Koler. | |
[pagina 279]
| |
Overigens is er al een maand voorbij sinds ik in Stuttgart bij hertog FilipsGa naar voetnoot7. ben aangekomen, die op de vierde dag na mijn aankomst naar de landdag vertrok. Omdat ik in dit gewest zijn terugkeer moet afwachten, ben ik naar Tübingen gegaan, een bijzonder genoeglijke en aangename plaats, zowel om zijn lieflijke ligging als om het milde klimaat, de welvaart en het menselijk verkeer. Zelfs als de zaak met de hertog is afgehandeld, zal ik hiervandaan niet vertrekken, tenzij ik voor de derde keer door de koning of door mijn vader word teruggeroepen. De bode aan wie ik deze brief voor u heb gegeven en die ik naar Freiburg heb gestuurd, zal hier meteen terugkeren met het geld dat aan mij is overgemaakt toen ik daar was. Als u hem iets van een brief aan mij wilt meegeven en hem opdraagt te blijven totdat het u uitkomt terug te schrijven, zal hij pas vertrekken wanneer u hem in uw vriendelijkheid laat gaan. Ik wens dat u nog heel lang gelukkig en gezond mag zijn. Uit Tübingen, 17 maart 1534 Getekend door Franciscus Ricius van Sprinzenstein, uw vriendelijke persoon ten zeerste toegewijd Aan de hooggeachte heer Erasmus van Rotterdam, zijn zeer vererenswaardige heer en beschermer. Te Freiburg |
|