De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2893 Van Bernardus Gravius
| |
[pagina 246]
| |
zal toelaten, om niet de indruk te geven dat het mij aan goede wil ontbreekt. Met het oog op uw buitengewone vriendelijkheid jegens mij smeek ik u de inmiddels geheelde wond niet open te rijten en het verleden te vergeten.Ga naar voetnoot1. Laat het belijden van de zonde een geneesmiddel zijn en verwaardigt u zich uw Bernardus de laatste plaats onder uw beschermelingen toe te kennen. Tot terugschrijven durf ik u, hooggeachte heer, niet aan te sporen. Maar als u uit eigen beweging zou terugschrijven, zou u Bernardus volkomen gelukkig maken en alle uithoeken van zijn hart met blijdschap vervullen. Ik zou mij langer met u onderhouden als het bezwaar van een ongeduldige bode zich niet daartegen zou verzetten of als u behagen zou scheppen in een uitvoeriger betoog. Ik vrees namelijk dat ik zondig tegen het algemeen belang (zoals de schrijver zegt)Ga naar voetnoot2. door u van de tijd te beroven die u voor waardevoller studie heeft bestemd. Ik zeg u daarom vaarwel, weergaloze beschermer en leermeester, en vat u deze monsterlijke letterbrij in gunstige zin op. Blijft u mij, ten slotte, van uw kant beminnen. In haast, vanuit mijn ouderlijk huis, op de dag voor kerstmis in het jaar 1533 Bernardus, aan uw voeten liggend Aan Erasmus van Rotterdam, grootmeester in de letteren en altijd te eerbiedigen leermeester |
|