2890 Aan François Bonvalot
Freiburg, 11 december 1533
Erasmus van Rotterdam aan de thesaurier François Bonvalot, gegroet
Voor uw intussen niet meer nieuwe toewijding aan mij, geachte heer, ben ik u dankbaar, maar tot dusver kan ik niets anders doen dat dat. De hoogwaardige heer Louis de Vers, abt van Mont-Sainte-Marie en La Charité, heeft een of ander kerkelijk ambt toebedeeld aan Gilbert Cousin, zijn bloedverwant en mijn assistent. Als eerstgenoemde in deze aangelegenheid misschien uw steun nodig heeft, vraag ik u met klem hem niet in de steek te laten, al is het maar omdat Cousin het waard is; hij is een jongeman met een vriendelijk en oprecht karakter die bovendien geleerd mag heten - voor mij is hij in elk geval enkele jaren lang een grote steun geweest bij mijn studiebezigheden. Daarom kunt u een dienst die u hem bewijst, beschouwen als aan mij bewezen.
Naar ik hoor, worden veel kerkelijke ambten door u toegewezen, en in uw wijsheid weet u dat de christelijke religie voor een groot deel afhangt van de pastoors. In Parijs ken ik een zekere Philippus Montanus, die mij vroeger hielp met de studie, een bijzonder geleerd man, ook wat de theologie betreft, maar ik heb nooit iemand gezien met een heiliger of vromer karakter. Hij is niet verstoken van fortuin, maar wenst uit innerlijke drijfveren een goede pastoor voor Christus te zijn, als hij beroepen zou worden. Hij is Fransman van geboorte en ongeveer vijfendertig jaar. Als u aan hem wilt denken, zult u iets doen dat niet alleen mij bijzonder welkom is, maar ook voor Christus zelf, die u ongeschonden moge bewaren.
Freiburg, 11 december 1533