De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2880 Aan Pierre Richardot
| |
[pagina 227]
| |
in Besançon moest zijn, wat mij niet waarschijnlijk leek. Via dezelfde bode had ik de bisschop van VeroliGa naar voetnoot3. geschreven, maar die had zich intussen naar Italië gehaast om in Milaan instructies van de paus af te wachten. Over het briefje dat ik via mijn assistent heb gestuurd, hoef je je geen zorgen te maken: behalve een dankbetuiging en een wedergroet staat daar niets in. Mijn Gilbert heeft me meer oude wijn bezorgd dan ik wilde. Voor nieuwe wijn zullen we zorgen in de vastentijd. Om je duidelijk te maken wat een grote wijndrinker ik ben: als ik alleen drink, heb ik aan twee vaten genoeg voor tien maanden. Maar ik heb er liever te veel van om te voorkomen dat drinkebroers, assistenten, snoepers en deugnieten hun portie bocht moeten missen. Dankjewel voor je uitleg hoe ik wijn die verschaalt met nawijn moet behandelen. Ik wens dat je er volledig van overtuigd bent, beste Richardot, dat jouw gevoelens, die je in je brief eerder aanduidt dan uitdrukt, mij bijzonder welkom zijn. Ik moest lachen omdat je mij het derde licht van de welsprekendheid noemt, maar begrijpen deed ik het niet. Je bewijst me teveel eer als je denkt dat dit tijdperk niet meer dan twee mensen telt met grotere retorische gaven dan Erasmus. Ik geloof dat ik nauwelijks op de duizendste plaats kom, als ik niet eerder zou denken dat ik met de Megarenzers op geen enkele plaats moet worden gezet.Ga naar voetnoot4. Had de christelijke vroomheid in deze tijden maar evenzeer gebloeid als de welsprekendheid! Luister nu naar iets dat mij last bezorgt, maar jou aan het lachen zal maken. Naast de andere ongemakken die de zomer en de herfst mij hebben gebracht, had mijn huis zozeer te lijden van onbeschaamde vlooien dat ze het onmogelijk maakten te slapen, te lezen of te schrijven. Dit kwaad is nog niet minder geworden. Voor de grap zei ik steeds tegen mijn vrienden dat het geen vlooien maar demonen waren. Dat was geen scherts, maar een profetie. Want enkele dagen geleden is een vrouw verbrand die, hoewel ze een man had, achttien jaar lang heimelijke omgang had met een rivaliserende demon. Een van de misdaden die ze heeft bekend is dat ze via haar minnaar enkele grote zakken met vlooien naar deze stad heeft gestuurd. De naam van het dorp waar ze is verbrand, is Kirchhofen; het ligt op twee mijl van hier. Ik schrijf dit staande, maar ze steken me overal, in mijn schoenen, in mijn hemd rondom de hals, en dat doen ze met ongemene ijver; ze zijn zo klein dat ze zich niet laten pakken. Wordt aan booswichten dan zoveel toegestaan? Het ga je goed. Freiburg im Breisgau, 19 november in het jaar des Heren 1533 |
|