De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2879 Aan Juan de Vergara
| |
[pagina 220]
| |
gezegd: ‘In mijn plaats zou je er anders over denken’.Ga naar voetnoot4. En toch was ik, om de waarheid niet te verdoezelen, bij mijn zo hevige en langdurige bedroefdheid nogal ontevreden over mezelf, en heb ik me dezelfde woorden voorgehouden die ik tot anderen zou hebben gesproken: ‘Hij was sterfelijk, hij had bijna de hoogst mogelijke ouderdom bereikt, hij leefde met de grootste waardigheid, hij praktiseerde de vroomheid op voorbeeldige wijze, hij liet een eervolle herinnering aan zichzelf na, hij is uit dit ongelukkige ballingsoord naar de eeuwige rust vertrokken en wacht daar op jou die hem spoedig zal volgen. Als je de man werkelijk liefhebt, is dit iets om hem geluk mee te wensen, niet iets om te betreuren’. Deze en vele andere woorden richtte ik tot mijn gemoed, maar dat bleef voor alles doof. Ook ging het woord van de satirische dichter niet op: ‘Met ware tranen wordt gehuild over een verloren geldsom’.Ga naar voetnoot5. Als in aanmerking wordt genomen wat hij mij in zijn vrijgevigheid aanbood, was dat ontzaglijk veel; als in aanmerking wordt genomen wat ik gekregen heb, was dat een uiterst bescheiden gewin. Maar ik vertrouwde zodanig op zijn vriendschap dat ik mijzelf rijk genoeg vond omdat ik een dergelijke beschermheer had, van wie ik om het even wat had kunnen vragen als de noodzaak zich had voorgedaan. Die heeft zich niet voorgedaan en dat gebeurt ook niet snel bij iemand die karig leeft en zich tevreden stelt met wat de noden van het lichaam vereisen. Mijn bedroefdheid werd verdubbeld door de dood van Krysztof Szydłowiecki, een man die bij de Polen het hoogste aanzien geniet en mij bijzonder genegen was. Maar de Heer heeft in zijn genade deze wonden met vele vertroostingen verzacht en met de verzoeking de uitkomst gegeven, opdat ik die kon verdragen.Ga naar voetnoot6. De plaats en de waardigheid van de gestorven aartsbisschop is namelijk ingenomen door zijne excellentie Thomas Cranmer, theoloog van beroep, een buitengewoon rechtschapen man met een uiterst vriendelijk karakter, die uit eigen beweging beloofde dat hij in aandacht en vrijgevigheid geenszins zou achterblijven bij zijn voorganger, en wat hij spontaan beloofde, begon hij spontaan te doen, zodat het voor mij bijna lijkt of Warham niet is weggenomen, maar in Cranmer is herboren. Ook Augsburg heeft mij enkele goede vrienden geschonken, eveneens uit eigen beweging. Van hen is de eerste, zowel in tijd als wat welwillendheid betreft, zijne excellentie Christoph von Stadion, bisschop van Augsburg, een man die niet alleen op grond van zijn voorgeslacht vermaard is, maar in deze contreien nauwelijks zijn meerdere heeft wat betreft wijsheid, inzicht, toewijding aan de vroomheid en goedgeefsheid. Op hem volgde Anton Fugger, een man die nog be- | |
[pagina 221]
| |
faamder is om zijn geestelijke gaven dan om zijn voorgeslacht en nog rijker is aan deugden dan aan kapitaal. Bij hem voegt zich Johann Koler, proost van Chur, een vriend met een smetteloze inborst. Johann Paumgartner van Paumgarten en Ernbach, een man van oude adel en met een gouden karakter, is in tijdsvolgorde de laatste, maar doet voor niemand onder in bereidwillige goedgeefsheid, niet alleen tegenover mij maar tegenover iedereen die wordt aanbevolen door lof op het gebied van de geleerdheid en de vroomheid. Ulrich Zasius, sieraad van ons tijdperk, bezit hem al vele jaren als vriend; zijn buitengewoon minzame natuur maakt dat hij zich nu gelukwenst omdat hij hem met mij deelt. De naam van Fugger is volgens mij bij de Spanjaarden bekend en beroemd, maar ik weet niet of jullie van Johann Paumgartner hebben gehoord. Ik zal de man daarom met enkele woorden voor je uittekenen, zodat je nu blij kunt zijn met mijn vreugde zoals je eerder bedroefd was over mijn verdriet, en zodat je, zoals je mij toen je welwillendheid hebt betoond door te troosten, nu met een gelukwens kunt laten zien dat onder ware vrienden zowel verdriet als vreugde wordt gedeeld. Welaan dan: dat Johann Paumgartner bijzonder rijk is, is iets dat hij met sommige anderen gemeen heeft, maar wat hij met weinigen gemeen heeft, is dat hij zijn rijkdom bezit en niet door rijkdom wordt bezeten, en dat zijn geld hem dient en hij niet zijn geld dient. Hij bezit namelijk wat de geschenken van de fortuin worden genoemd niet alleen als heer en meester, maar ook als een wijsgeer, in de overtuiging dat wat zonder onderscheid aan goede en aan slechte mensen ten deel valt, niet het eigenlijke goede van de mens is, en hij vindt het minder voortreffelijk rijkdommen te bezitten dan ze te verachten. En hij veracht ze die zich, volgens de raad van de wijze,Ga naar voetnoot7. niet het hoofd op hol laat brengen wanneer de rijkdom hem toevloeit, die zich niet vetmest met een dergelijk gewin en niet vermagert door het verlies ervan; die voor ogen houdt dat ook deze zaken door de hemelse vorst worden gegeven, niet om van te houden, maar om op juiste en verstandige wijze te worden uitgegeven. De Heer spoort de rijken aan zich van de ongerechte Mammon te bedienen om vrienden te verwerven die hen in de eeuwige tabernakelen zullen ontvangen.Ga naar voetnoot8. Paumgartner doet meer dan dat: met een wonderlijke vrijgevigheid vult hij de maag van de armen met wat hij langs rechtvaardige weg heeft verworven, in de mening dat wat aan de ledematen van Christus is uitgegeven, een goede belegging is. Volgens de stoïcijnen maakt het bezit van rijkdom geen deel uit van het geluk. Maar op die wijze rijkdom te bezitten maakt naar mijn mening een groot deel uit van het geluk. Op deze wijze was de bijzonder rijke Abraham | |
[pagina 222]
| |
dierbaar aan God, als een leermeester en voorbeeld van de gastvrijheid.Ga naar voetnoot9. Hierbij komt de zeer oude adeldom van zijn geslacht, want er bestaan documenten die aantonen dat zijn familie al driehonderd jaar geleden tot de aanzienlijken werd gerekend. Het geslacht is afkomstig uit het oosten van Franken, een zeer oude bakermat van edellieden, waaruit, naar men zegt, degenen zijn voortgekomen die tegenwoordig in Frankrijk de Franken worden genoemd. Daar hadden zijn voorvaderen vroeger hun verblijfplaats. In die regio staat nu nog een klooster dat door hun vrijgevigheid niet alleen kostelijk is gedecoreerd, maar ook voorzien is van een zeer ruim vermogen. Maar om niet te veel stil te staan bij sinds lang vervlogen tijden: de vader van degene over wie we het nu hebben, genoot vanwege zijn voortreffelijke geestelijke kwaliteiten, zijn morele onkreukbaarheid, zijn wijze raad, zijn betrouwbaarheid en handigheid in zaken en zijn vaderlandsliefde de grootste gunst en het hoogste aanzien bij de belangrijkste vorsten van de wereld: koning Matthias van Hongarije, een man met een zeer bezonken oordeel; keizer Frederik, wiens naam noemen volstaat om hem te prijzen; en diens zoon Maximiliaan. Aan hen allen bewees hij dikwijls in de oorlog en in binnenlandse aangelegenheden zijn trouwe en uitnemende diensten. ‘Het is niet de minste lof bij de grootste mannen in de smaak te zijn gevallen’,Ga naar voetnoot10. vooral als die zelf met lof zijn overladen en als dat vanwege lovenswaardige zaken is. Intussen was hij niet minder geliefd bij de edelen en het volk, vanwege zijn innemende omgangsvormen en zijn onmiddellijke en voortdurende bereidheid zich voor iedereen verdienstelijk te maken. Maar zoals het gaat met de golfbewegingen van menselijke zaken, was het enorme familievermogen, hoe groot dat op zichzelf ook was, ten tijde van zijn voorouders flink verminderd, deels door oorlogswoelingen, deels doordat vele dochters met een reusachtige bruidsschat op luisterrijke wijze werden uitgehuwd en een groot deel van de rijkdom met zich meenamen naar andere families. Hoewel rijkdom slechts een zeer klein aandeel heeft in ware adeldom, duldde Johann Paumgartner toch niet dat wat dit ook aan aanzien bijdraagt, aan zijn geslacht zou ontvallen, maar herstelde hij het onder zijn voorouders geleden verlies met zoveel vernuft en oplettendheid en vulde hij zozeer alle gaten dat er geen enkel spoor meer rest van de afkalving van het vermogen. Zelfs wat betreft vriendschappen met vorsten was en is hij niet de mindere van zijn vader; bij hen genoot hij tot dusver en geniet hij heden ten dage de grootse gunst en de hoogste waardering vanwege zijn zeldzame geestelijke behendigheid en zijn ongemene inzicht. Bij de edelen en het volk is hij zo geliefd vanwege de vrijgevigheid die hij iedereen maar vooral de | |
[pagina 223]
| |
armen betoont dat men hem met het volste recht de lieveling van het vaderland zou kunnen noemen. Opgeroepen door keizer Karel voor de expeditie tegen de Turken ondersteunde hij hem ruimhartig met zijn geldmiddelen, trouw met zijn raad en krachtig met zijn hulp, deelde hij in alle gevaren en was hij bereid zijn leven te geven voor het vaderland en de keizer, terwijl hij tevoren ten behoeve van diezelfde oorlog 32 geharnaste en goed opgeleide krijgslieden op zijn kosten naar de keizer had gestuurd, en dat waarachtig niet slechts om de gelederen te vullen:Ga naar voetnoot11. het ging om mannen die uit een grote groep waren geselecteerd en van wie de meesten als uitstekende krijgsheren konden fungeren. Voorts betoont hij nu dezelfde trouw, ijver en hulpvaardigheid die hij keizer Karel betoonde aan diens broer Ferdinand, bij wie hij eveneens bijzonder geliefd is vanwege zijn zeldzame geestesgaven. Ziedaar 's mans toewijding aan vorst en vaderland. Nu moet je horen met hoeveel toewijding hij zijn kinderen koestert. Hij heeft vier zoons en evenveel dochters, allemaal getalenteerd. Je zult misschien zeggen dat ik je over het geluk van de man vertel en niet over zijn toewijding. Maar geduld, je zult zo horen hoe buitengewoon die is. Hij zorgt met zoveel aandacht, nauwgezetheid en wijsheid voor ieders opvoeding dat je hem met het volste recht niet alleen de vader van hun lichaam maar ook van hun geest kunt noemen. Geen van hen heeft hij bestemd voor de handel of voor andere schamele beroepen. Hij heeft alle kinderen opgeleid met het oog op geleerdheid, vroomheid en de vervulling van hoge ambten in dienst van vorsten en de staat, waarvoor dikwijls lieden die lezend en studerend grijs zijn geworden, zich als minder geschikt doen kennen, want gewend aan de schaduw weten zij zich op een of andere manier geen raad en lijden zij aan duizelingen alsof er een waas voor hun ogen komt wanneer zij ‘naar de stof en het zonlicht’Ga naar voetnoot12. worden geroepen, dat wil zeggen naar openbare ambten. In hun jongste jaren worden ze thuis gevormd tot volkomen deugdzaamheid en eerlijkheid. Huisleraren worden aangetrokken, niet om het even wie, maar mannen van beproefde zeden en een gedegen ontwikkeling. Zodra de jongvolwassen leeftijd is bereikt, worden ze meteen ver heengezonden van het ouderlijk huis, naar Italië of naar Frankrijk, om tegelijk aan vreemde talen en aan andere gewoonten te wennen. Dit is een soort enting van de geest, waardoor ze zachtmoediger worden en hun wilde natuur afleggen, als ze die hebben. Niemand is immers kleingeestiger dan degenen die hun hele leven in hun land zijn gebleven: zij haten vreemdelingen en veroordelen alles wat afwijkt van hun inheemse praktijken. Aan sommige kinderen staat hij toe te proeven van het leven aan vorstenhoven, maar die kiest hij zorgvuldig uit. Tussen het ene en | |
[pagina 224]
| |
het andere hof bestaan immers grote verschillen en hoewel aan alle hoven deskundigheid in tal van zaken kan aanwezig is, ontbreken evenmin de verleidingen die de jeugd bederven die eerder geneigd is het plezier dan het nut op te zoeken. Ook al is geen enkel soort leven vrij van deze gevaren, zelfs als men zich verbergt in een kartuizerklooster. Niet een plaats behoedt ons voor deze sirenen, maar alleen een geest die zorgvuldig is dichtgestopt in plaats van de oren, niet met was, zoals Odysseus bij Homerus deed, maar met de vermaningen van de wijsbegeerte. Zodoende is de eerstgeborene, Johann, die in karakter evenzeer op zijn vader lijkt als wat zijn voor- en achternaam betreft, na zich eerst in Frankrijk en vervolgens in Italië op voorspoedige wijze in de letteren te hebben bekwaamd, nu werkzaam aan het hof van vrouwe Maria, de voormalige koningin van Hongarije; een reinere en wijzere vrouw dan zij kent ons tijdperk niet. De volgende zoon, Georg, is bestemd voor de rechtsgeleerdheid en heeft inmiddels zowel in de schone letteren als in de wetskennis vorderingen gemaakt die zijn leeftijd te boven gaan. De derde, Anton, verblijft in Venetië, als in het schitterendste theater van heel Italië; hij is bedreven in diverse talen en heeft de elegantie van zijn omgangsvormen tot in het volmaakte verfijnd. De jongste, Daniel,Ga naar voetnoot13. wordt nog thuis gevormd in de deugdzaamheid; binnenkort wordt voor hem een opleiding gekozen waarvoor hij van nature aanleg heeft. In zijn scherpzinnigheid beseft de man vanzelfsprekend dat het voor het menselijk geluk van het grootste belang is dat iedereen vanaf zijn jongste jaren een opleiding krijgt waarvoor hij een natuurlijke aanleg bezit. Is dit ten slotte niet wat het betekent een ware vader te zijn? Waarom zou men immers iemand een vader noemen die alleen lichamen voortbrengt en alle zorg voor zijn borelingen weldra opgeeft, of als hij ergens voor zorgt, alleen voor de lichamen zorgt, zonder enige aandacht voor de geest, die het belangrijkste bestanddeel is van de mens? Maar erger nog zijn degenen die kinderen die van nature zijn bestemd voor een opleiding tot een eerzaam bestaan en wier geest daar ook toe neigt, verlagen tot het volgen van beroepsonderwijs. Dit is beslist geen kinderen opvoeden, maar hen te vondeling leggen. En naar mijn opvatting is het een grotere misdaad de geest bloot te stellen aan zonden dan het lichaam aan onzekere belevenissen. Voor een deel mag het geluk erin schuilen uit rijke ouders te zijn geboren en uit een beroemd en vooraanstaand geslacht te zijn voortgekomen, maar het hoogste en evenzo zeldzame geluk is te worden geboren uit een vader zoals Johann Paumgartner zich tegenover zijn kinderen betoont. Waarom nu nog vermelden met hoeveel toegewijde en waakzame zorg hij zijn dochters opvoedt, met hoeveel minzaamheid hij zijn vrouw leiding | |
[pagina 225]
| |
geeft, met hoeveel toewijding hij zich ontfermt over de ouderdom van zijn voortreffelijke moeder? Je zou kunnen zeggen dat hij een man is die geboren is voor de deugd en die nooit zijn plicht verzaakt. Wie is gelukkiger dan hij, voor zover in dit leven enig geluk is te vinden? Hem viel de oude adeldom van zijn voorgeslacht ten deel met een vermogen dat bij een dergelijke afstamming past. Hij kreeg een echtgenote van zijn voorkeur die ook zelf voorname voorouders heeft, en kinderen die de voortreffelijke levenswandel van hun ouders allerminst te schande maken. Zelf heeft hij een uitstekende gezondheid en is hij in de bloei van zijn leven, maar met een rijpe geest die zoveel uitmuntende kwaliteiten kent dat zijn rijkdom en zijn voorname afkomst op de laatste plaats komen als men de balans opmaakt van zijn geluk. Hij bezit twee kastelen, het ene Paumgarten genaamd, dat hij prachtig heeft hersteld na de verwaarlozing ten gevolge van de zorgeloosheid van zijn voorouders en waaraan hij gebouwen heeft toegevoegd. Het andere heet Ernbach, dat in de volksmond steeds wordt verbasterd tot Erbach; het is gelegen aan de Donau, op geringe afstand boven Ulm, op een lieflijke plaats, met een heerlijkheid van tamelijk grote omvang. Aan de voet ervan ligt een dorp met dezelfde naam. De bevolking daarvan heeft geluk met een dergelijke heer, onder wiens toezicht alles opbloeit. De bekwaamheid van de man op zakelijk gebied is zo groot dat je zou zeggen dat hij in zijn eentje van een klein en onbeduidend oord een grote, befaamde stad kan maken. Duitsland loopt over van grote en voortreffelijke mannen, maar het zou te wensen zijn dat het meer mannen zoals Paumgartner had. Hier komt nog bij dat iedereen de successen van Paumgartner toejuicht en niemand ze hem misgunt, hoewel uitnemende deugd en grote voorspoed vrijwel altijd blootstaan aan afgunst. Zo groot is zijn minzaamheid, zo vriendelijk is zijn karakter, zo voorkomend zijn de omgangsvormen die hij tegenover alle mensen betracht en, om het duidelijker uit te drukken in het Grieks, zijn goedhartigheid. Hoeveel goeds bezit dit land niet in deze ene man, die voor keizers in binnenlandse aangelegenheden een trouwe en wijze raadsheer is, in oorlogen een sterke en besluitvaardige leider (en dat kosteloos bovendien), voor het vaderland een vreedzame en nuttige burger, voor zijn gezin een bekwame en waakzame hoeder, voor liefhebbers van de deugd en de letteren een welwillende mecenas, voor vrienden een vrolijke metgezel, voor armen een onbekrompen uitdeler van voedsel, of eerder nog een vader. Duitsland heeft geluk met een dergelijke held. En ik voor mij heb geluk dat ik een dergelijke vriend heb met wie alle bezit gemeenschappelijk is.Ga naar voetnoot14. Dit recht komt weliswaar niet voor in de keizerlijke wetten, maar is opgetekend op de tafelen van de Gratiën, waardoor ik | |
[pagina 226]
| |
alles wat Paumgartner aan goederen bezit als het mijne mag beschouwen. Niet dat ik zijn fortuin wens te verminderen (iets dat ik niet wil en dat ook niet wordt vereist door mijn huiselijke omstandigheden), maar ik leef rustiger bij de gedachte dat alles wat een oprechte vriend bezit, voor mij voorhanden is. Ik zal me dan ook nooit behoeftig of in de steek gelaten voelen zolang ik nog dergelijke vrienden heb, die weliswaar niet zo talrijk zijn, maar wel zo voortreffelijk dat elk van hen ‘tegen vele anderen kan opwegen’.Ga naar voetnoot15. Geen bezit is waardevoller dan dat van een oprechte vriend; vooral hiermee pleeg ik me gerust te stellen en mezelf te troosten als de kikkers kwaken. Maar aangezien in deze wereld niets ons toebehoort of altijddurend is, is het raadzaam ook dit bezit volgens de leer van Paulus te hebben alsof we het niet hebben.Ga naar voetnoot16. De harten van de stervelingen zijn veranderlijk en ook als zoiets zich niet voordoet, is niemand veilig voor de dood. Maar laat een slecht voorteken ver van ons blijven. Zorg ervoor me aan te bevelen bij onze gemeenschappelijke beschermheer, de aartsbisschop van Toledo, zo vaak je daarvoor gelegenheid hebt. Al vele jaren lang verwaardigt hij zich mij tot zijn vrienden te rekenen, en toch is hij, zoals iedereen eenstemmig bevestigt, nog helemaal fris in zijn welwillendheid. Het ga je goed. Gegeven te Freiburg im Breisgau, 19 november 1533 Enkele dagen geleden heb ik geschreven via de keizerlijke ambassadeur,Ga naar voetnoot17. een zekere commandeur, naar het schijnt een eerlijke man die mij is toegedaan; hij vertelde me veel dat aangenaam was om te horen over de aanhoudende gunst jegens mij van de bisschop van Toledo. |
|