De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |
Mij heb je gezegd dat je slechts enkele dagen daargindsGa naar voetnoot1. zou blijven. Maar naar wat ik van anderen begrijp, lijk je daar te gaan overwinteren. Ik wens je toe dat dit gelukkig voor je uitpakt. Ik ben blij dat je nog een tijd bij ons in de buurt zult blijven. Op grond van mijn toewijding aan jou vraag ik je alleen met klem volkomen afzijdig te blijven van contact met de sekten en hun geen enkele kans te geven bij gelegenheid het gerucht te verbreiden dat Van Zwichem aan hun kant staat. Zelfs als je het af en toe eens mocht zijn met hun leerstellingen, moet je dat niet laten blijken. Niettemin wil ik niet dat je de strijd met hen aanbindt. Voor een jurist is het voldoende hen te ontwijken zoals iemand die ging sterven de duivel ontweek.Ga naar voetnoot2. De duivel bracht het gesprek op wat de man geloofde. De man zei: ‘Wat de kerk gelooft’. Daarop vroeg de duivel: ‘Wat gelooft de kerk dan?’ ‘Wat ik geloof’. ‘Wat geloof jij dan?’ ‘Wat de kerk gelooft’. Ik hoop dat deze aansporing overbodig is. Maar als we bij elkaar konden zijn, zou ik me moeite geven je te doen begrijpen dat ik niet zonder reden waarschuw. Het is mij bekend dat Thomas More, Tunstall en andere geleerden Grynaeus bijzonder slecht gezind zijn. Hij heeft aanbevelingen van me losgekregen toen hij naar Engeland zou gaan. Ik heb hem aan enkele mensen aanbevolen, maar tegen mijn zin. Ik heb hem op het hart gedrukt in Engeland zijn eventuele sympathieën voor de sekten niet te laten blijken. Daarvan heeft hij zich tijdens zijn verblijf aldaar zo weinig aangetrokken dat hij het zelfs bestond in vele brieven die hij daar verstuurde de leer van Zwingli te verdedigen. Hij deinsde er zelfs niet voor terug daarover dikwijls aan More te schrijven. Ten slotte had hij besloten zijn uitgave van Plato,Ga naar voetnoot3. die hij op vele plaatsen had verbasterd, aan More op te dragen, en hij zou het gedaan hebben ook als ik het niet had afgeraden. Hiervoor was More me bijzonder dankbaar. Maar zonder dat ik het wist, droeg hij zijn uitgave van EuclidesGa naar voetnoot4. aan Tunstall op. En ik weet zeker dat More en Tunstall geen minder diepe haat koesteren voor de Oude Slang dan voor de aanhangers van de sekten. Nog onlangs heb ik Grynaeus gewaarschuwd niet vertrouwelijk te schrijven aan degenen die een diepe afkeer koesteren van de leerstellingen die hij zelf verdedigt. Nu doet hij dat toch, met de bedoeling een jaargeld te verkrijgen van de aartsbisschop van Canterbury. En fraaier nog, aan een van zijn brieven voegde hij deze woorden toe: ‘Als allang verzadigde bloedzuiger zou je er goed aan doen je jaargeld uit Canterbury af te staan aan de hongerlijder die ik ben’. Als hij me een bloedzuiger noemt, meet hij me af aan zijn eigen karakter. En als man | |
[pagina 219]
| |
van een afwijkende religie die zich nooit verdienstelijk voor me heeft gemaakt, vraagt hij me tweehonderd gulden per jaar aan hem af te staan, iets dat een broer nauwelijks van een goedgunstige broer zou durven vragen. Je kunt hieruit wel opmaken hoe brutaal hij is, hoewel hij de mond vol heeft van zijn buitengewone rechtschapenheid. Hierover en over andere zaken zou ik je meer hebben verteld in je aanwezigheid, als dat door de twee theologen en doctorenGa naar voetnoot5. vergund was geweest. Amerbach had beloofd dat hij hier binnen veertien dagen zou zijn en er zijn al dertig dagen voorbijgegaan. Ik wil graag weten of hij ergens anders heen is gegaan of problemen heeft met zijn gezondheid. Mijn Gilbert is nog niet teruggekeerd. Ik verdenk de nietsnut ervan dat hij in Bazel enkele dagen met zijn makkers aan het drinken is gegaan. Ik hoop dat je daarginds Hieronymus hebt getroffen. Ik wil graag weten of hij klaar is. Het ga je goed. Freiburg, 18 november 1533 Je Erasmus van Rotterdam, eigenhandig |
|