De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2869 Van Celio Calcagnini
| |
[pagina 201]
| |
zeker niet onberoerd, omdat ik inzag dat mijn goede naam voor een belangrijk deel hiermee was gemoeid, want het was vooral aan mij de tussen ons gegroeide genegenheid niet alleen uit vriendelijkheid, maar ook uit eerbied te onderhouden. Hier kwam nog het nadeel bij dat ik merkte met mijn stilzwijgen mijzelf te beroven van een grote vreugde, namelijk de bekoorlijkheid van jouw brieven, omdat ik door niets te schrijven jou de gelegenheid ontnam terug te schrijven. Op welke andere manier dan door te schrijven zou ik immers van een drukbezet man als jij een brief loskrijgen? Dit onderdeel van de aanklacht heeft voor mij zoveel gewicht dat het door geen enkel argument gemakkelijk kan worden weerlegd. Anders kan ik deze hele onderbreking wel rechtzetten met een goedkope verontschuldiging, vooral omdat er in de tussentijd niets is voorgevallen dat voor mij van belang was om te schrijven of voor jou om te weten. En waren er maar niet juist enkele dingen gebeurd die het verdienen door eeuwige vergetelheid te worden bedekt! Maar overeenkomstig de taak die de liefde eigen is en die niet straffeloos kan worden verwaarloosd, is de herinnering aan onze genegenheid, die overigens nooit zal afsterven, bij mij altijd levend gebleven, en wat in mij te wensen overlaat als het op schrijven aankomt, heb ik niet nagelaten ruimschoots en overvloedig te vergoeden door jouw kwaliteiten voortdurend aan te prijzen en veelvuldig onze vriendschap te vermelden. Tot zover heb je dan een verdedigingsrede voor mijn laksheid. Maar aangezien die noodlottige tijd van stilzwijgen nu voorbij is, heb ik me alleen maar omdat een vriend me erop wees dat een betrouwbare bode beschikbaar was die in jouw richting vertrok, en hoewel er geen enkel geschikt onderwerp was om over te schrijven, toch losgemaakt uit mijn beknelling en dit geschreven, voor wat het waard is. Nu de gelegenheid om te schrijven zich heeft aangediend, zal ik die ook niet voorbij laten gaan zonder uitdrukking te geven aan mijn erkentelijkheid jegens jou en te getuigen dat ik je eeuwig dankbaar ben omdat je me zo vaak deelgenoot hebt gemaakt van je roem en me eervol hebt vermeld in de Adagia en in je Ciceronianus. Dat je mij de retorische begaafdheid van Cicero hebt ontzegd, betreur ik zo weinig dat ik zelfs spontaan verklaar dat je veel meer aan mij hebt toegekend dan ik gedurfd had te hopen, zelfs als ik mateloos eerzuchtig zou zijn; je hebt me veelzijdige kennis en een aanvaardbare stijl toebedeeld. Je hebt me zelfs boven een zeer geleerd manGa naar voetnoot1. gesteld in wie ik gewoonlijk niet aarzel mijn meerdere te erkennen, terwijl ik, als we de zaak in het licht van de waarheid willen bezien, nergens aanspraak op kan maken, behalve op ijverige studie en een onuitputtelijk verlangen naar verfijnde beschaving. | |
[pagina 202]
| |
Hierom moet ik alles wat jij, als een vrijgevig landeigenaar, geschonken hebt aan geveld en gerooid hout,Ga naar voetnoot2. aanvaarden als een goedgunstig geschenk. Overigens ben ik het geheel eens met jouw oordeel in dat boek dat na Cicero niemand meer aan alle eisen van de welsprekendheid heeft voldaan. Bij sommigen bleef de woordkeus in gebreke, bij anderen de verhevenheid, de bekoorlijkheid of andere zaken; zeker is dat bij iedereen de woordvolgorde en het ritme te wensen overlieten, want die twee zaken behoren tot wat men in Cicero ‘liever versmaadt dan er een voorbeeld aan te nemen’.Ga naar voetnoot3. Niettemin zou ik niet ontkennen dat verscheidene mannen van statuur een voorname plaats op de lijst bezetten omdat ze het doel nabij zijn gekomen, maar toch nabij op grote afstand. Ik voor mij prijs degenen gelukkig die op enig onderdeel Cicero navolgen, zoals vroeger de leerlingen van Apelles meenden een grote vooruitgang in de schilderkunst te hebben geboekt als ze enkele penseelstreken van de meester hadden nagebootst, want hem in alles navolgen hielden zij voor vermetel en iets dat hun bereik ver te boven ging. Het ga je goed. Op mijn verjaardag, 17 september 1533. Te Ferrara |
|