De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2867 Aan Franciscus Rupilius
| |
[pagina 198]
| |
hem intussen per brief bedankt;Ga naar voetnoot2. jou beloof ik op mijn beurt en te goeder trouw wat jij uit eigen beweging belooft krachtens de wetten van de Gratiën: dat ik de rol van een vriend vervul als er iets is waarvoor je mijn diensten vraagt, of zonder dat je het vraagt, als de zaak zelf het nodig maakt. Ik, die al te lang heb geleefd, ben door de dood beroofd van mijn meeste vrienden, niet alleen in Rome, maar ook in Engeland, Frankrijk, Duitsland en Polen. Het zal me daarom zeer welkom zijn als je bij gelegenheid wilt vertellen wat er te Rome voorvalt, als het tenminste gaat om zaken van dien aard dat ze veilig aan een brief kunnen worden toevertrouwd. Wat je schrijft over jouw zeer welgezinde beschermheer Paumgartner deed me bijzonder veel genoegen, niet alleen omdat de voorspoed van een goede vriend me evenzeer verheugt als die van mijzelf, maar ook omdat je me als het ware een schets aanbiedt voor de verheerlijking van zijn roem. Ik weet hoe weinig hij daar in zijn bescheidenheid op uit is, maar het draagt voor iedereen bij aan de goede zeden als de kwaliteiten van voortreffelijke mannen niet worden verborgen, maar ter navolging op het wereldtoneel worden opgevoerd. Om dit te doen zou het te wensen zijn dat ik over zoveel welsprekendheid zou beschikken als zijn verdiensten vereisen en als jij misschien gelooft dat ik bezit. Hoe het ook zij, ik zal toch een poging doen en wel binnenkort, met bijstand van Christus. Maar luister eens, ook jij moet me in deze zaak hulp verlenen, om te voorkomen dat de bescheidenheid van een zeer bezonnen man wordt geschokt door mijn bedrijvigheid. Ik heb besloten het erop te wagen op aansporing van velen, maar vooral van Zasius, wiens raad ik in alle aangelegenheden als een orakel pleeg te volgen. Ik zou me op het ogenblik graag langer met je onderhouden, maar de tijd ontbreekt. Het ga je goed en doe Logau mijn groeten als hij daarginds is. Gegeven te Freiburg im Breisgau, 8 september 1533 Als een eigenhandig schrijven je aanstaat, neem dan geen aanstoot aan mijn slechte handschrift. Daarmee ben ik nu eenmaal behept. Van mijn kant zal ik nooit aanstoot nemen aan jouw veelschrijverij. |
|