2861 Van Piotr Tomicki
Krakau, 25 augustus 1533
Aan de hooggeachte en zeer vereerde heer Desiderius Erasmus van Rotterdam, zijn zeer dierbare vriend
Hartelijk gegroet. Als onze Justus Decius u heeft gekapitteld, zeergeleerde heer, omdat u ons oversloeg toen u aan andere vrienden schreef die u hier in Polen heeft, kwam dat door zijn buitengewone toewijding aan ons, want hij weet wel hoezeer wij u genegen zijn en hoeveel genoegen wij altijd aan uw brieven beleven. Maar aangezien ook wij ons schuldig maken aan hetzelfde vergrijp, om dezelfde reden als u, namelijk omdat wij door aangelegenheden van groot gewicht worden opgehouden, nemen wij uw stilzwijgen ten goede en vragen wij u op uw beurt ons vergeving te schenken voor onze zwijgzaamheid. Wij zouden immers ook niet willen dat wij u tot last zijn en uw studies onderbreken die de hele wereld profijt brengen doordat wij van die alledaagse plichtplegingen verrichten of verlangen, zoals u het aanduidt,Ga naar voetnoot1. temeer daar hiervoor geen andere rechtvaardiging bestaat dan het doen herleven van de vriendschap, die in mijn ogen weinig vast en hecht zou zijn als ze een dergelijke omzwachteling nodig zou hebben.
Ik betreur het ten zeerste dat het lot uw vrienden heeft weggerukt, met name degenen wier bescherming en bijzondere dienstbetoon u genoot. U heeft niettemin mij nog, van wie u gebruik kunt maken zoals u wilt en aan wie u in wederkerigheid uw medeleven kunt betuigen, omdat ook mij dit jaar verscheidene vrienden zijn ontvallen. Een van hen is Krysztof Szydłowiecki, slotvoogd van Krakau, wiens dood mij veel verdriet doet - een verdriet dat wij met elkaar delen, denk ik. Maar wanneer wij de onontkoombare bestemming van de mens onder ogen zien waarmee wij allen worden geboren en beseffen dat het geen enkele zin heeft daarover te klagen - er zijn zelfs lieden die de dood tot het goede rekenen - wenden we ons af van ons verdriet en schikken we ons zonder morren naar de wet en het lot, zaken die wij gemeen hebben. Wat me eerder heeft verschrikt is dat u schrijft dat uw lichamelijke behuizing dreigt in te storten; ik acht het zeer belangrijk en wenselijk dat die behuizing voorlopig intact blijft, niet alleen vanwege de persoonlijke vriendschap, maar ook omdat die plaats biedt aan een geest die zowel voor de verfraaiing van de letteren als voor de ondersteuning en de pacificatie van de kerk is geboren.