De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
2846 Aan Damião de Gois
| |
[pagina 166]
| |
herstellen waarin ik tot nu toe tekort ben geschoten? Hiervoor zal ik, hooggeachte jongeman, op zo'n manier zorgdragen dat je zult zien dat ijver en goede wil het allerlaatste is dat me heeft ontbroken. Wat betreft je opmerking dat in Leuven door sommige onbekenden wordt rondverteld dat ik de kant heb gekozen van degenen die de koninklijke scheiding goedkeuren, en je vraag wat je zulke lieden moet antwoorden: wat zou je anders moeten antwoorden, beste Damião, dan het volgende uit de Psalmen: ‘Hun tanden zijn spiesen en pijlen, en hun tong een scherp zwaard’?Ga naar voetnoot5. Al weet ik heus wel dat je dit helemaal niet van een ernstig man hebt gehoord, maar van een of andere zwetser en raaskallende bedrieger, een verderfelijk slag mensen waarvan de wereld tegenwoordig overloopt. Geen enkele sterveling heeft ooit zelfs maar een letter van mij gehoord waarmee ik dat voorval goedkeur of afkeur. Aan iedereen heb ik eerlijk verkondigd dat ik me ten zeerste bewaard voelde doordat de in andere opzichten zeer gelukkige vorst in dat doolhof was terechtgekomen, terwijl ik hoopte dat hij in alles overeenstemming zou bereiken met de keizer, omdat ik begreep dat dit in de hoogste mate zou bijdragen aan de algemene rust in de wereld. Wat zou niet mijn onbezonnenheid, maar mijn dwaasheid zijn geweest als ik me onuitgenodigd en ongevraagd over die zo netelige kwestie had uitgesproken, waarover zoveel geleerde bisschoppen onder het Engelse volk en zelfs de pauselijke gezant Lorenzo Campeggi, buitengewoon deskundig in de beide rechten, aarzelden een oordeel te vellen? Ik ben met reden op de koning gesteld, die ik altijd heb ervaren als een bereidwillige en goedgunstige geest. Maar vanaf de tijd dat die zaak begon te spelen, heb ik behalve een geest van welwillendheid geen enkele weldaad van hem ontvangen. Op zijn echtgenote was en ben ik om diverse redenen gesteld, evenals alle goede mensen, als ik mij niet vergis; ik denk dat ook de koning zelf geen hekel aan haar heeft. Als ik niet zou erkennen dat ik in alles verplicht ben aan mijn vorst de keizer, wiens gezworen raadsheer ik ben en die zich buitengewoon verdienstelijk heeft gemaakt voor mij en mijn studies, zou ik ontzettend dom zijn of geweldig ondankbaar.Ga naar voetnoot6. Hoe zou ik dan zo lichtzinnig zijn dat ik me uit eigen beweging in een zo netelige kwestie zou mengen, terwijl ik, als mij zou zijn gevraagd of verzocht dat te doen, alles in het werk zou stellen om me daaraan te onttrekken?Ga naar voetnoot7. Geen enkele vorst heeft ooit mijn mening gevraagd over deze kwestie. | |
[pagina 167]
| |
Alleen werd ik twee jaar geleden benaderd door twee edelen van het keizerlijke hof, die er tijdens een of twee gesprekken op aandrongen dat ik zou uiteenzetten wat ik over de zaak dacht. Ik antwoordde wat het geval was, dat ik nooit mijn gedachten had laten gaan over dit vraagstuk waarover ik mannen van zowel het grootste gezag als de grootste geleerdheid zoveel jaren zag weifelen; en dat het heel gemakkelijk was uit te spreken wat ik zou wensen, maar dat een uitspraak over wat het goddelijk en menselijk recht toestaat of verbiedt, niet alleen een dagenlange overweging vereist, maar ook kennis van de omstandigheden van de zaak. Zij verklaarden dat zij niet op last van de keizer handelden en gingen weg. Voor het overige heeft geen sterveling in deze affaire een beroep op mij gedaan. Hoewel het dus een volkomen schaamteloze leugen is wat die praatjesmaker, wie hij ook is, jou verteld heeft, denk ik toch te weten waar hij - volgens het spreekwoord dat het slechte mensen aan niets ontbreekt behalve een aanleidingGa naar voetnoot8. - de gelegenheid heeft gevonden het op een willekeurige schanddaad te wagen. Enkele jaren geleden heb ik Psalm 22 opgedragen aan de man van wie gezegd werd dat de koning hem als schoonvader aan zich wilde verbinden, en die mij persoonlijk had verzocht dit te doen.Ga naar voetnoot9. Zoals door iedereen eenstemmig wordt verklaard, is hij een man van bijna unieke geleerdheid onder de edelen, met een waarlijk filosofische geest. Nadat hij mijn dienst dankbaar had aanvaard, vroeg hij me iets uit te geven over wat het Credo wordt genoemd.Ga naar voetnoot10. Ik deed wat hij wilde, en dat met des te meer genoegen omdat dit een zaak leek van algemeen nut. In het werk komt geen woord voor dat betrekking heeft op de zaak van de echtscheiding, waarvan de man toch, naar ik begreep, niet de bedenker of de aanstichter was, aangezien hij meer op zijn rust is gesteld dat op rijkdom en eer. Toen de keizer en koning Frans van Frankrijk onderling oorlog voerden, heb ik mijn werken aan beiden opgedragenGa naar voetnoot11. en was er niemand die beweerde dat ik partij koos voor de vijand van de keizer. Hoeveel minder fatsoen had degene die dat lasterverhaal in elkaar heeft geflanst! Maar dit is meer dan genoeg over die onzin. Ik kom nu toe aan de passage uit je brief waarin je met vrome gevoelens het lot van de Lappen beklaagt, die door christelijke vorsten van hun uiterlijke goederen worden beroofd, maar zich niet met innerlijke goederen mogen verrijken; zij worden onder- | |
[pagina 168]
| |
drukt door een menselijk juk, maar hun wordt niet geleerd zich aan het zachte juk van Christus te onderwerpen. De edelen die hun overwinningen afmeten aan hun buit, heersen liever over beesten dan over mensen. Dit is er de oorzaak van dat slechts weinig volkeren die Christus niet kennen, aansluiting zoeken bij de gemeenschap van de kerk, omdat zij zien dat zij niet worden opgezocht voor het christendom, maar voor roof en een onzalige slavernij, en voor wat er maar aan slechte gewoonten in het leven van de christenen opvalt. Handel drijven is iets heel anders dan de zaak van de vroomheid behartigen. Ik heb dan ook, om eerlijk te zeggen waar het op staat, niet zonder verdriet gelezen over de overwinningen van die voortreffelijke en fortuinlijke hertog die zoveel kuststeden heeft geplunderd en in zee heeft geworpen wat zijn schepen niet konden wegvoeren. Maar het zou beter zijn dat ik me niet uitlaat over militaire zaken, vooral omdat ik weinig kennis heb van de aard en de omstandigheden daarvan. Ik zal dit in het algemeen zeggen: de hebzucht en de heerszucht verklaren voor een belangrijk deel waarom de christelijke godsdienst in het nauw is gekomen. Met zachtmoedigheid en weldaden worden wilde dieren getemd en komen die zelfs uit je hand eten; door meedogenloosheid en een slechte behandeling worden ook dieren woest die van nature mak zijn. Wat je wenst dat ik in deze zaak doe, zal ik heel graag op me nemen, maar ik vrees dat me dit niet lukt voor de komende beurs. Mijn assistent is te laat uit Engeland teruggekeerd en de enige drukker die hier gevestigd is,Ga naar voetnoot12. is evenals ikzelf de hele zomer ziek geweest. Maar ik zal mijn best doen. Wat betreft mijn assistent die niet kon worden bewogen gebruik te maken van jouw diensten of jouw geld: ik had hem slechts opgedragen overal elke indruk van bedelarij te vermijden en zich het oude spreekwoord te herinneren: ‘Niet alles, niet overal, niet van iedereen’.Ga naar voetnoot13. Ik had er niettemin voor gezorgd dat het hem aan niets ontbrak. De stad waarover je gehoord hebt, heet Schiltach in het Duits en ligt ruim acht Duitse mijlen van Freiburg. Ik zou niet durven bevestigen dat alles waar is wat daarover wordt rondverteld. Het is maar al te waar dat de hele stad plotseling in vlammen is opgegaan en dat de vrouw die bekend heeft, is terechtgesteld. De brand vond plaats op 10 april, de donderdag voor Pasen, in het jaar des Heren 1533. Een aantal burgers uit die stad heeft bij de stadsraad alhier verklaard dat de gebeurtenis zich met zekerheid heeft voorgedaan zoals Henricus Glareanus mij het heeft verteld, voor zover ik me dat kan herinneren. Een demon gaf een fluitsignaal vanuit een kamer in het huis. De herbergier, die dacht dat er een dief was, ging naar boven en trof niemand aan, | |
[pagina 169]
| |
maar hetzelfde signaal werd opnieuw gegeven vanuit een hoger gelegen vertrek. De herbergier ging erop af, op zoek naar de dief. Toen ook daar niemand aanwezig bleek, klonk er gefluit uit de top van de schoorsteen. Meteen bekroop de herbergier de gedachte dat er iets duivels in het spel was en hij gaf zijn mensen de opdracht waakzaam te zijn. Twee priesters werden gehaald, een duiveluitdrijving werd uitgevoerd. Hij antwoordde dat hij een demon was. Gevraagd wat hij daar deed, zei hij dat hij de stad in brand wilde steken. Toen de priesters hem bedreigden, antwoordde hij dat de bedreigingen van die twee hem koud lieten, omdat een van hen een hoerenloper was en beiden dieven waren. Enige tijd later tilde hij een vrouwtje de lucht in met wie hij veertien jaar omgang had gehad, terwijl zij intussen ieder jaar biechtte en de eucharistie ontving, en plaatste haar bovenop de schoorsteen. Hij gaf haar een pot en beval haar die om te keren. Zij keerde de pot om en binnen een uur lag de hele stad in as. Ik heb niet horen bevestigen dat de demon kwaad was omdat de zoon van de herbergier als zijn rivaal was opgedoken en dat hij daarom de stad heeft verwoest en de vrouw heeft verraden, maar dit is niet onwaarschijnlijk. Het gerucht over dit gebeuren in de buurt is zo bestendig dat van een verzinsel geen sprake lijkt te kunnen zijn. Er doen nog meer soortgelijke geruchten de ronde, maar ik heb geen zin jouw oren te vermoeien met volkse praat. Bonifacius Amerbach heeft jouw brief in handen. In hem kan ik je een vaste en bestendige vriend in het vooruitzicht stellen, en een even trouwe als zorgvuldige dienaar als je iets van hem gedaan wilt krijgen. Zoals ik je in jouw aanwezigheid heb gezegd, heeft Duitsland in hem een ongeëvenaarde man van goud en een pronkjuweel, of iets nog kostbaarders als dat bestaat. Er is geen vergelijking mogelijk tussen een dergelijke geest en welke rijkdommen dan ook. Ik weet echter niet of hij tot de Duitsers moet worden gerekend; Glareanus zou dat zeker niet toestaan. Bazel is een stad van de Rauraken en draagt de bijzondere kentekenen van een bepaalde beschaving, die zijn achtergelaten door het algemene concilie dat daar zestien jaar heeft geduurd, naar men zegt.Ga naar voetnoot14. Ik zal ervoor zorgen dat velen Damião kennen en van hem houden, wat voor mij goed en voordelig zal zijn, want mijn reputatie zal daar wel bij varen. Ik feliciteer je van harte met de schitterende taak die de onoverwinnelijke koning van Portugal je uit eigen beweging heeft toebedeeld en het is mijn wens dat die je die goed en gelukkig zult vervullen. Als de gelegenheid zich mocht voordoen, vraag ik je mij voor mijn voorwoord bij ChrysostomusGa naar voetnoot15. te verontschuldigen. Een of andere Portugees had mij | |
[pagina 170]
| |
uitvoerig en zorgvuldig, maar verkeerd ingelicht.Ga naar voetnoot16. Dit voor mij ongelukkige voorval kan door een andere dienst worden hersteld. Als je iets schrijft aan Hieronymus Froben, zal dat veilig bij me aankomen. Ik was in de weer met mijn terugkeer naar Brabant, maar naast veel andere zaken word ik door het voortdurend onbarmhartige weer en mijn gezondheid die geen ruw klimaat verdraagt, gedwongen hier te blijven, totdat de westenwind waait en een nieuwe lente aanbreekt. Het ga je goed. Gegeven te Freiburg im Breisgau, 25 juli 1533 |
|