De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
2845 Aan Johann von Vlatten
| |
[pagina 164]
| |
datgene wat de katholieke kerk aan ons heeft overgeleverd en wat door eeuwenlang gebruik is bevestigd. Ik heb op het ogenblik een boekje omhanden over de eendracht in de kerk,Ga naar voetnoot6. gericht tegen scheuringen en ketterijen, dat op de volgende beurs zal verschijnen. Deze hele zomer ben ik ziek geweest en ik ben nog niet hersteld. Ik bid dat Christus de vrome plannen van de voortreffelijke hertog genadig zal zijn; ik zou willen dat ik in staat was daaraan evenveel steun te geven als ik wens. De eerste zorg moet zijn dat aan opruiende predikers het zwijgen wordt opgelegd of een grens wordt gesteld. Als dit is gebeurd, kunnen de eventuele zaken waarover het volk reden tot klagen heeft, geleidelijk en zonder kabaal worden verholpen. Augsburg bevindt zich in het grootste gevaar, zo groot is daar de onrust. Omdat hij de katholieken met meer bravoure dan verstand heeft bijgestaan, is Anton Fugger schuldig bevonden aan aanstichting van oproer en heeft de stadsraad hem een forse, smadelijke strafmaatregel opgelegd. Hij bereidt zijn verhuizing voor naar een plaats waar hij zelf heer van is en een groot deel van de bevolking zal hem volgen, want de stadsraad is vrijwel geheel op de hand van Zwingli, de inwoners zijn in meerderheid katholiek; ze zouden gemakkelijk tot bedaren komen als de predikers niet dagelijks op de oorlogstrompet zouden blazen. Ik vrees het ergste voor die beroemde stad. Een vollediger relaas zul je vernemen van Karl Harst. Breng uit mijn naam mijn eerbiedige dank over aan beide vorsten, de oudere en de jongere,Ga naar voetnoot7. en doe beiden mijn vriendelijke groeten. Ik ben teruggeroepen naar Brabant en denk erover te gaan, als dat tenminste kan zonder levensgevaar. Van jou vraag ik niets, allerbeste Vlatten, behalve gelijk te blijven aan jezelf. Het ga je goed. Freiburg, op de feestdag van Sint-Jacobus 1533 Erasmus van Rotterdam, eigenhandig Aan de hooggeachte heer Johann von Vlatten, raadsheer van de doorluchtige vorst van Gulik |
|