De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2842 Van Pierre Barbier
| |
[pagina 160]
| |
en Quirinus zelf hebben de opdrachten gezien - de een uw voormalige leerling, de ander ook nu nog uw assistent. Ik weet niet wie mij zo goed kennen als u, of nog beter dan u, om te kunnen weten dat Erasmus door Barbier wordt uitgelachen.Ga naar voetnoot1. Ik ken namelijk niemand die dit naar waarheid zou kunnen zeggen. Maar ikzelf ga ook niet op zo'n manier met u om (God en mijn geweten zijn mijn getuigen) als zij denken of uzelf vertelt. Ook heb ik hierover nooit een woord gewisseld met Aleandro of Latomus met de bedoeling dat zij iemand ertoe zouden overhalen of zouden ontraden u in deze aangelegenheid tevreden te stellen. In gesprek met mij liet Aleandro zelf, toen hij anderhalf jaar geleden hier was, zich juist dikwijls lovend over u uit. En ook over Lefèvre, wiens naam, hopelijk ten onrechte, al enkele jaren wordt bezoedeld; hem heb ik werkelijk altijd als een vader vereerd. Wat ik met uw Quirinus heb kunnen afhandelen, kan hijzelf mondeling beter vertellen dan ik het schriftelijk kan uiteenzetten. Gelooft u mij: ik kan pas iets doen wanneer het geld uit Spanje is uitbetaald. Als u verder wilt gaan met onaangename acties tegen mij, neemt u dan alstublieft in overweging op welke gronden u dat zou doen en maakt u de juiste keuze. Toen ik uit Italië terugkeerde, was ik u buitengewoon toegenegen en ook hier ben ik altijd mijzelf gelijk gebleven, en niemand heeft mij met de bekers van CirceGa naar voetnoot2. of met andere bekers van de wijs gebracht of veranderd. Ik weet niet wat Hezius of anderen tegen u beramen of waarin zij u tegenwerken. Eén ding weet ik, en u weet het ook: dat wanneer iets in uw boeken mij stoorde, ik niet als een lasteraar ben gaan schimpen, maar mij (zoals het hoort) met aansporingen, verzoeken en smeekbeden tot u heb gericht als een zoon tot zijn vader, als een jongere tot een oudere. Ik zou u mondeling, als u hier aanwezig zou zijn, nog meer kunnen zeggen waarmee afdoende over mij kan worden betuigd dat het nooit in mijn aard of mijn bedoelingen heeft gelegen anders dan fatsoenlijk met ouderen om te gaan. Maar dit is nu niet de plaats om mijzelf aan te prijzen; God is in deze zaak getuige ofwel van mijn schuld, ofwel eerder toch van mijn onschuld. Aan hem laat ik alles over. Of er vergissingen in uw boeken staan, is aan anderen om te beoordelen, want ik matig me niet aan dat te kunnen bepalen. Wel kan ik één ding zeggen: dat ik vaak heb betreurd dat u op zoveel mensen stuitte die zich als uw critici en hekelaars ontpopten; aan hen heb ik soms openlijk weerstand geboden. Zúñiga, die zich in zijn vijandigheid tegen u kennelijk eerder door razernij dan door de rede liet leiden, zal hiervan getuige kunnen zijn. Het ga u goed. Uit Doornik, 9 juli 1533 | |
[pagina 161]
| |
Pierre Barbier, de uwe als uw eeuwige dienaar Aan de zeergeleerde en befaamde heer Desiderius Erasmus van Rotterdam, hoogleraar in de heilige godgeleerdheid. Te Freiburg im Breisgau |
|