2830 Van Charles Blount
Westminster, 26 juni 1533
Door mij zo vriendelijk en trouwhartig op mijn plicht te wijzen,Ga naar voetnoot1. zeergeleerde Erasmus, geeft u blijk (om de woorden van CiceroGa naar voetnoot2. te gebruiken) van de mij welbekende, maar daarom niet minder aangename en welkome genegenheid die u mij toedraagt. Ik zal mijn best doen uw raad zoveel mogelijk te volgen. Overigens betreur ik ten zeerste dat het door de grote afstand die ons scheidt, niet mogelijk is per brief met elkaar te spreken, want ik stelde mezelf op het gebied van de geleerdheid altijd een buitengewoon profijt in het vooruitzicht van uw geschriften, die overvol zijn van de hoogste welsprekendheid en wijsheid. Laat ik toch één ding van u vragen, mijn dierbare Erasmus: dat u, als het ons niet is gegeven vaker in geschrifte met elkaar te spreken, die schaarste (als die blijft voortduren) tenminste wilt vergoeden met de uitvoerigheid van uw pen. Ik ben namelijk zo verzot op uw brieven dat ik bij het lezen daarvan met plezier zou sterven.
Wat betreft de honderden toegevoegde adagia, die u in uw voorwoordGa naar voetnoot3. aan mij opdraagt, weet ik niet hoe ik u mijn dank moet betuigen, maar ik doe dat zoveel ik kan en mijn dankbaarheid is zeer groot. En ik verzoek u, beste Erasmus, aangezien u mijn studiebezigheden tot dusver zo ijverig de sporen hebt gegeven, daarmee niet op te houden, maar mij blijft zeggen wat ik te doen heb in mijn ondernemingen; als dat niet zo vaak is als u wilt, dan toch voor zover het zonder bezwaar gaat met het oog op uw bezigheden en andere zaken. U kunt niets doen dat aangenamer voor mij is dan dit.
Het ga u goed. Westminster, 26 juni
Charles Blount, van harte de uwe