De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986

2828 Van Nicolaus Olahus
Brussel, 21 juni 1533

Nicolaus Olahus, thesaurier van Székesfehérvár, secretaris en raadsheer van koningin Maria, aan Erasmus van Rotterdam, gegroet

Wat ik de afgelopen tijd, beste Erasmus, in jouw zaak heb ondernomen met de gebruikelijke zorgvuldigheid die ik in aangelegenheden van vrienden aan de dag leg, heb ik uitvoerig beschreven in mijn laatste brief.^1. Ik had beloofd dat ik je zou vertellen wat voor antwoord we van de keizer zouden krijgen. Dit had ik niet zonder reden gedaan, want ik wilde in jouw zaak niets overhaast aanvatten of afhandelen. Intussen arriveerde jouw Quirinus met een brief^2. waaruit ik jouw bedoeling gemakkelijk kon afleiden.

Alles is gegaan zoals we wilden. En er is niets dat jou niet uitnodigt tot een terugkeer (waarop we vanaf het begin bij je hebben aangedrongen, en waartoe we je hebben uitgenodigd vanwege de vriendschap die ik voor je koester). De vorsten waren weliswaar ook tevoren al op jouw hand, maar we hebben toch gedaan wat we konden om hen nog meer voor je in te nemen vanwege jouw voortreffelijke kwaliteiten en geestelijke gaven. Wat de keizer over jou heeft geantwoord, kun je opmaken uit de kopie van zijn brief^3. die bij deze brief van mij is ingesloten. Wat mijn koningin vervolgens op mijn aandrang in naam van de keizer heeft besloten, kun je vernemen uit de brief van de bisschop van Palermo.^4. De gezindheid en de welwillendheid jegens jou van de koningin zullen je duidelijk worden uit haar eigen brief.^5. Ook de heer hertog van Aarschot^6. is je buitengewoon toegenegen. Bij hen allen heb ik genegenheid voor jou en de wens naar jouw aanwezigheid aangewakkerd.

Er is dan ook niets, beste Erasmus, dat jou daarginds moet ophouden. Als je de beste voorzorgen wilt voor je gemak, je rust, je welzijn en de kalmte voor je al gevorderde leeftijd, en dat bovendien in je vaderland, in een klimaat dat

1. Brief 2785.

2. Brief 2792.

3. Deze brief is niet bewaard gebleven.

4. Jean de Carondelet; de brief is niet bewaard gebleven.

5. Brief 2820.

6. Philippe de Croÿ; zie brief 2822.

[p. 147]

genadig en gunstig en voor je is, temidden van je naasten, je vrienden en je oude bekenden, maak dan dat je zo snel mogelijk terugkeert. Je wilt toch liever verblijven op je geboortegrond en je laatste levensdagen doorbrengen op de plek waar de vorsten en alle goede mensen willen dat je bent, dan op een plaats waar je weinig vorsten hebt die je een warm hart toedragen, en veel ondankbare burgers. Je weet dat ik nooit lichtvaardig met je ben omgesprongen vanaf de tijd dat we door middel van brieven de grondslag hebben gelegd voor onze vriendschap en omgang met elkaar. Ik zou nu veel minder met je in de weer zijn over je terugkeer als ik niet zou denken dat die van nut zou zijn voor jouw steeds drukkender leeftijd en jouw rust.

Keer dus alsjeblieft terug zodra je kunt. Omdat ik het niet verstandig vond alles aan het papier toe te vertrouwen, heb ik er via de koningin voor gezorgd dat Lieven^7. naar jou wordt toegestuurd. Hij zal je alles vertellen wat ik heb gedaan en wat hij over jouw persoonlijke zaken van mij heeft gehoord en begrepen. Niemand kon naar jou worden toegestuurd die betrouwbaarder is dan hij en (als ik me niet vergis) zowel mij als jou in hogere mate is toegewijd. Je kunt vertrouwen op zijn woorden. Jouw Quirinus is na zijn vertrek van mij naar Engeland nog niet teruggekeerd. Ik verwacht hem niettemin elk ogenblik. Het ga je goed en blijf me toegenegen.

Brussel, 21 juni 1533

7. Lieven Algoet.