De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2826 Van Damião de Gois
| |
[pagina 143]
| |
aldaar van jouw assistentGa naar voetnoot2. hebt vernomen. Die assistent kon er op geen enkele wijze toe worden bewogen gebruik te maken van enige dienst van mij; ik weet niet of die terughoudendheid hem eigen is of is voortgekomen uit jouw opdracht. Ik wil je niettemin laten weten dat jij en de jouwen zonder terughoudendheid gebruik kunnen maken van ons allen. Beste Erasmus, aangezien je mij buitengewoon dierbaar bent, wil ik je mijn geluk niet verhelen. De doorluchtige koning van Portugal,Ga naar voetnoot3. mijn voortreffelijke heer, roept mij - nadat ik in zijn opdracht bijna tien jaar lang gewesten in Duitsland, Polen en Denemarken heb doorkruist om zijn belangen te behartigen en ik inmiddels eindelijk naar de Nederlanden was teruggekeerd - per brief terug naar Portugal, en wel om daar zijn eerste thesaurier te worden, terwijl ik dit of iets dergelijks nooit heb nagestreefd en er zelfs niet aan heb gedacht. Mijn vrienden kunnen mij ongetwijfeld met recht gelukwensen met dit teken van de genegenheid die de koning mij toedraagt. Nadat ik Leuven daarom weer had verlaten, ben ik naar Antwerpen gereisd, vanwaar ik over tien dagen naar Portugal zal terugkeren. Als de goede, almachtige God zal toestaan dat we daar behouden aankomen, kunnen we daar zowel jou in de eerste plaats als de andere vrienden uitgebreider van dienst zijn, iets waartoe we van harte bereid zullen zijn. Met het oog op de diensten die je me hebt bewezen, leek het mij dat ik tegen de wetten van de vriendschap zou handelen als ik je niet zou vertellen wat ik in Leuven over je heb gehoord, vooral omdat het gaat om een zo netelige en verdachte aangelegenheid. Er wordt namelijk gezegd dat jij zou instemmen met de Engelse echtscheiding.Ga naar voetnoot4. Toen ik dit hoorde, kende mijn verbazing geen grenzen, omdat ik me bewust was dat ik in Freiburg uit jouw mond het tegendeel had vernomen. Daarom ben ik, voor wat ik waard ben, gaan protesteren en uiteindelijk is het zover gekomen dat ik met mijn povere argumenten hun verdenking van jou heb weggenomen. Ik vraag je daarom mij duidelijk te willen maken wat ik moet antwoorden als mij bij gelegenheid zulke flauwekul ter ore mocht komen, aangezien ik er niet aan twijfel dat (wanneer ik in Portugal aankom) het gesprek in tegenwoordigheid van de koning op jou zal vallen en op jouw standpunt aangaande die scheiding. Ik herinner me jou daarginds een boekjeGa naar voetnoot5. over het geloof en de gewoonten van Pape JanGa naar voetnoot6. en zijn onderdanen te hebben aangeboden, aan het eind | |
[pagina 144]
| |
waarvan een aanbeveling van mij is opgenomen aan de Zweed Johannes Magnus, aartsbisschop van Uppsala, met betrekking tot Pilapië of Lapland, een tamelijk uitgestrekt gewest in Scandinavië dat grotendeels tot het diocees van genoemde aartsbisschop behoort; Jakob Ziegler heeft het in zijn Scondia of SconlandiaGa naar voetnoot7. kundig beschreven, op grond van het relaas van dezelfde aartsbisschop. Er bestaat daar geen enkele wet en elke notie van Christus de Verlosser en zijn weldaden ontbreekt - voorwaar een uiterst onverkwikkelijke zaak die een vroom mens zeer tegen de borst stuit. In mij wekt die toestand vooral een geweldig medelijden op met dat primitieve volk en ik maak me bezorgd omdat ik, toen ik onder de Denen, de Pruisen en de Lijflanders leefde, van zeer veel betrouwbare kooplui die voor handelsdoeleinden daarheen gaan, heb gehoord (en met zekerheid aangetoond acht) dat de Lappen uitermate eenvoudige, onschuldige mensen zijn die als beesten zonder wetten leven. Men moet dan ook geloven dat zij er gemakkelijk toe over te halen zijn het evangelie van Christus te aanvaarden als de koningen en vorsten (de christelijke, bedoel ik), die door middel van opgelegde belastingen over hen heersen, hen enigermate zouden vrijstellen van diezelfde belastingen, die voortkomen uit een schandelijke inhaligheid. Ik zeg dit omdat ik zeker weet dat de adel daarginds volstrekt niet toestaat dat enige oprechte christelijke prediker naar hen toegaat om het evangelie te verkondigen. Zij vrezen namelijk (want zij zijn zich maar al te bewust van hun tirannieke hebzucht) dat die primitieven en wilden, wanneer zij tot ontwikkeling zijn gebracht door de prediking van het evangelie en de omgang met christelijke mensen, vervolgens terecht weigeren een zo onredelijke belastingplicht te verdragen. Een dergelijke ellende kan beslist niet worden geduld door een vroom geweten. Ik doe daarom bij Christus een beroep op jou en smeek je, niet alleen omwille van mij maar ook van dat deerniswekkende volk, en ook omwille van Christus zelf, ofwel iets over die erbarmelijke toestand te willen schrijven, ofwel aan die aansporing van mij een aanbevelingsbrief toe te voegen, zodat op den duur, wanneer jouw briljante geschriften zich hebben verbreid naar de Zweden, de Goten en andere dergelijke volkeren, dergelijke tirannen en zielendoders door vroomheid worden bewogen en ontwaken uit hun grove nalatigheid, om te voorkomen dat door hun schuld en onachtzaamheid de zielen van de arme Lappen verloren gaan. Als je dat zult doen, zul je beslist een taak volbrengen die Christus en de hele christelijke wereld bijzonder welgevallig is en zul je daarmee grote roem verwerven.Ga naar voetnoot8. | |
[pagina 145]
| |
Om voor jou een herinneringsteken van mijn vertrek achter te laten, stuur ik je via Erasmus Schets een presentje ten geschenke dat in verhouding tot jouw waardigheid nogal bescheiden is, namelijk een vergulde zilveren beker; mocht je je daarvan een keer bedienen, dan zul je denken aan deze oprechte vriend van je. Wat mij betreft, ik zal gelijk oversteken, waar ik me ook mag bevinden, dat wil zeggen, ik zal me jou altijd herinneren; jij moet mijn schamele presentje maar voor lief nemen. Hoewel het zeker niet opweegt tegen wat jij waard bent, hoop ik dat je de trouwe genegenheid van een vriend aanvaardt, een vriend van je, zeg ik, die tot zijn laatste ademtocht standvastig zal blijven in de vriendschap die hij voor je koestert. Wil je mij in Portugal een brief sturen, dan kun je die veilig via Erasmus Schets verzenden; ik heb hierover met hem gesproken. Zodra ik in Portugal ben aanbeland, zal ik je over mij en mijn situatie berichten. Het ga je goed, zeer oprechte vriend. Antwerpen, 20 juni 1533 Aan Desiderius Erasmus van Rotterdam, zijn heer. Te Freiburg |
|