De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986

2822 Van Philippe de Croÿ
Brussel, 16 juni 1533

De doorluchtige hertog van Aarschot aan Erasmus van Rotterdam

De welwillendheid van de doorluchtige koningin en haar goede bedoelingen met u kunt u gemakkelijk opmaken uit de brief van hare majesteit.^1. Wat mijzelf betreft wil ik u op het ogenblik niets beloven. Als u hierheen komt, wat ik hoop dat u zult doen en wat ik u verzoek te doen, zult u ervaren hoe welgezind ook ik u ben. Nooit zal ik de nauwe betrekkingen vergeten die u vroeger had aangeknoopt met mijn broer de kardinaal van Croÿ zaliger nagedachtenis,^2. en evenmin dat u onze naam van Croÿ in uw zeergeleerde geschriften voor de herinnering van het nageslacht heeft bewaard. Ik erken dat ik u hierom veel verschuldigd ben.

Wanneer u terugkeert, zal ik me dan ook niet ondankbaar tonen. Ik vraag u met klem zo snel mogelijk te voldoen aan de wil van hare koninklijke majesteit en van ons allen die uw kwaliteiten en uw naam zijn toegedaan. Staat

1. Brief 2820, van Maria van Hongarije.

2. Guillaume de Croÿ.

[p. 140]

u niet toe dat we nog langer verstoken blijven van uw aanwezigheid. U zult hier een koninklijke majesteit aantreffen bij wie u, uw kennis en uw geleerdheid in de gunst staan en onder anderen in mij zult u een bijzondere vriend en beschermheer vinden die u verdedigt en ondersteunt in al uw andere zaken en aangelegenheden die zich naargelang de omstandigheden zullen voordoen. Haast u zich daarom en komt u zonder uitstel tegemoet aan de voorstelling die Hare Majesteit en wij van uw terugkeer hebben gevormd. Hoe eerder u terugkeert, hoe liever het ons allen zal zijn. Het ga u goed.

Brussel, 16 juni 1533