2820 Van Maria van Hongarije
Brussel, 13 juni 1533
Maria, koningin van Hongarije en Bohemen, aan Erasmus van Rotterdam, gegroet
Hoezeer u zich, Erasmus, verdienstelijk heeft gemaakt voor de christelijke gemeenschap en onze heilige religie met uw kwaliteiten, uw kennis en uw uitzonderlijke geleerdheid, wordt in ruime mate betuigd door uw boeken. Om deze reden hebben wij ook hoge achting voor u en uw kwaliteiten, temeer daar u ons altijd eerbied heeft toegedragen, zoals wij goed hebben begrepen uit uw aan ons gerichte brieven en uit uw overige werken, maar ook uit de veelvuldige woorden over en aanbevelingen voor u die tot ons zijn gericht door onze getrouwe en beminde Nicolaus Olahus, thesaurier van Székesfehérvár, onze secretaris en raadsheer. Om deze reden zouden wij wensen dat u naar uw vaderland hier en naar ons terug zou keren, zodat wij van nabij gebruik kunnen maken van de kwaliteiten van uw geest en van uw diensten.
Wij roepen u dan ook op en verzoeken u naar ons toe te willen komen. De jaarlijkse toelage die zijne keizerlijke majesteit, onze zeer beminde broer, u al lang geleden heeft toegekend, zal u hier elk jaar volledig te uwer beschikking worden uitgekeerd. Wij zullen dit in de hand houden en ervoor zorgen dat dit altijd stipt gebeurt. Ook in uw andere behoeften zullen wij ruimhartig voorzien, zodat het u hier aan niets blijkt te ontbreken. Bovendien zullen wij de verdediging van uw persoon op ons nemen en een bij zondere zorg aan de dag leggen zodat u de begunstiging en welwillendheid ervaart waarmee wij uw verdiensten en kwaliteiten beantwoorden. Wij verzoeken u dus terug te keren en daarmee niet te wachten. Hoe spoediger u terugkeert, hoe liever het ons zal zijn, en vooral zal dit ook niet onwelkom zijn aan zijne keizerlijke majesteit.
Brussel, 13 juni 1533