De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2818 Aan Bonifacius Amerbach
| |
[pagina 135]
| |
ergert me des te meer omdat die me niet alleen doet kwakkelen, maar ook ongezellig maakt. Dezelfde dag maakte Pieter van Montfoort zijn opwachting, een jongeman van een indrukwekkende gestalte, een Hollander; ik geloof dat jij hem in Bazel bij mij hebt gezien. Hij bracht een eervol geschenk mee dat mijn vaderland al lang geleden voor mij had bestemd. Als hij van plan was geweest mij te doden, had hij geen beter moment kunnen uitkiezen. Voor een zaak van belang drong hij aan op aanbevelingsbrieven aan de keizer, aan bekenden en aan onbekenden. En om die reden is hij zes dagen lang gebleven. Elke keer dat ik probeerde met hem te spreken en hem gezelschap te houden, werd ik meteen weer ziek. Nu alle drukte over is, doe ik moeite mezelf te sparen voor betere dagen. Ik had besloten te gaan zien of ik met een ritje te paard mijn misselijkheid kon verdrijven, maar het weer nodigt er niet toe uit en de pijn in mijn voet die telkens weer erger wordt, weerhoudt mij. Koning Ferdinand heeft mij, behalve een bijzonder vriendelijke brief, tweehonderd gulden gestuurd,Ga naar voetnoot4. en vijftig voor Glareanus die ik hem had aanbevolen. Over de opschudding die in Augsburg is ontstaan op HemelvaartsdagGa naar voetnoot5. heb je waarschijnlijk al gehoord. De aanleiding was een Christusbeeld dat daar onder een kerkgewelf hangt en doorgaans wordt aanbeden. Voorafgaand aan de hoogtijdag hadden de Zwinglianen dat heimelijk ontvreemd en vernietigd. Toen de tegenpartij daar lucht van kreeg, zorgde die ervoor dat in het geheim een nieuw beeld werd gemaakt. Toen de Zwinglianen dat weer hadden vernomen, stopten die de holte van het gewelf waar het beeld gewoonlijk hangt, stevig dicht. De tegenpartij brak heimelijk de holte open en hing het nieuwe beeld op. Hierdoor ontstond weldra zo'n afgrijselijk tumult dat het een wonder is dat niet veel mensen er het leven bij hebben gelaten. De Zwinglianen beklommen het kerkgewelf en gooiden het beeld naar beneden. Uiteindelijk stuurde het stadsbestuur de stadswacht erop af die de menigte verdreef en werd de kerk gesloten. Een of andere koster was de aanstichter van de verwijdering van het beeld, de voorvechter van de terugplaatsing was Anton Fugger, die nu wordt verdacht van de aanstichting van het oproer. Wat dit betreft laat de bezonnenheid van Anton te wensen over. Hij had die storm op zijn beloop moeten laten. Zo belangrijk was dat beeld niet. Ik vraag me af of MariangeloGa naar voetnoot6. Anton tot die daad heeft aangezet. Nu moet je horen waarom Nachtgall zich weer met mij heeft verzoend. | |
[pagina 136]
| |
Hij heeft een prebende aan iemand afgestaan op voorwaarde dat Fugger hem jaarlijks 80 gulden zou uitkeren totdat hij een kerkelijk ambt zou verwerven dat hem hetzelfde oplevert of meer. Maar toen Fugger van Koler had begrepen dat Nachtgall mij vijandig was gezind, leek hij zijn welwillendheid te gaan beteugelen, in elk geval had Koler hem die bedenking ingegeven. Uit vrees daarvoor heeft Nachtgall gedaan alsof hij zich verzoende. Ik verwonderde me over die plotselinge ommezwaai. Maar tegen Hemelvaart vroeg Nachtgall in een briefGa naar voetnoot7. met veel nadruk of ik hem met mijn bekende welsprekendheid aan Anton Fugger wilde aanbevelen. Hij voerde aan dat hij dezelfde man was als voorheen, toen Fugger hem zijn welwillendheid waardig keurde. Dit zei hij geheel naar waarheid; hij had alleen moeten toevoegen dat Fugger zich vergiste toen hij hem waardig keurde. Wat moest ik doen? Een dienst weigeren aan iemand die zich verzoend had? Ik schreef, maar op de manier van een redenaar. Hij gaf hoog op van onze vriendschap. Hij vertelde allerlei vriendelijks over mij. Hij zuiverde zich van schuld. Hij voegde toe dat Erasmus in uitstekende gezondheid verkeerde. Wat verder nog te zeggen? Hij kreeg wat hij wilde. Toch is hij me nooit komen opzoeken; hij maakt gebruik van brieven en van een boodschapper, als hij iets wil. Pelargus zoekt me niet op en schrijft me ook niet, zodat je begrijpt dat de twee onder een hoedje spelen. Het nieuwe commentaar van Philipp Melanchthon op de Brief aan de RomeinenGa naar voetnoot8. is bij jullie te koop. Hij toont zich in dat werk ingenomen met zichzelf en ik geef toe dat veel zaken met grote helderheid zijn uiteengezet. Maar in menig opzicht bevalt het niet. Hij verdraait veel, verwerpt hooghartig Origenes en Augustinus en gaat aan ettelijke zaken voorbij. Ik heb enkele katernen gelezen. Hij lijkt de hand te hebben gelegd op het werk van een scholastische theoloog wiens betoog hij aanpakt. Het kost niet veel. Het zou niet ongelegen komen als je het aan Sadoleto zou toesturen, maar met de waarschuwing het goud van de stront te scheiden.Ga naar voetnoot9. Als Hieronymus naar de beurs van Straatsburg toegaat, zou ik hem toevertrouwen dat hij daar van de bankiers het geld in ontvangst neemt dat de koning heeft geschonken. Hier zijn alleen miezerige, onrijpe en rotte amandelen verkrijgbaar; het zou prettig zijn als Hieronymus enkele ponden hierheen stuurt. Deze brief kun je met hem delen, als jou dat goeddunkt. Het ga je goed, vriend zonder weerga. Freiburg, Sacramentsdag 1533 | |
[pagina 137]
| |
Erasmus van Rotterdam, geheel terecht de jouwe Aan de hooggeachte heer Bonifacius Amerbach, doctor in de rechten, man zonder weerga, of in diens afwezigheid aan Hieronymus Froben. Te Bazel |
|