De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2817 Van Lieven van den Zande
| |
[pagina 125]
| |
brief verbindt twee afwezigen zozeer dat ze nagenoeg in elkaars aanwezigheid verkeren. Wat was dan de reden dat ik, die zozeer met jou in gesprek wenste te komen, zo lange tijd heb gedraald? Ik zal het je eerlijk zeggen, Erasmus, en ik zeg het zo beknopt als ik kan. Gedeeltelijk kwam het door schroom, een aangeboren bedeesdheid en de wil je te respecteren; gedeeltelijk door het toeval van een ongeluk dat mij is overkomen bij de dood van de prior van het huisGa naar voetnoot3. waarin ik destijds leefde. Ik zag namelijk dat jij onvermoeibare inspanningen leverde om je voor alle mensen verdienstelijk te maken, en dat jij je niet van je stuk liet brengen door de kwaadsprekerij van zoveel konkelaars die het op jou hadden gemunt, maar dat je voortdurend je wil, raad, werkkracht, inspanningen en ijver aanwendde om de schone letteren - waarvan de ware en onvervalste theologie al lang geleden was beroofd, om al te zeer af te glijden naar een scholastische, spitsvondige woordenstrijd - en het zuivere christendom, dat (hoe verfoeilijk!) door de onwetendheid van sommigen was besmet met joodse bijgelovigheden, naar jouw vermogen in hun oorspronkelijke staat te herstellen. Ik zag dat jij je vooral met deze twee zaken bezighield, zowel in al je geschriften die eerder al wereldkundig waren gemaakt als in die welke je nu nog met volharding en in niet een aflatende stroom samenstelt, en die nu regelmatig de een na de ander tot ons komen. Bovendien stelde ik vast, niet zonder hevige pijn in het hart, dat vele samengezworen troepen van konkelaars die het op jouw beslist onschuldige persoon hadden gemunt, gewapend waren met tongen gedrenkt in hels vergif, met smadelijke pamfletten, met beledigingen en met lasteringen, maar niet met argumenten; en dat zij, zo dikwijls met glasheldere redeneringen weerlegd en verslagen, hun krachteloze wapens niet neerlegden. Weliswaar dwong de nood jou wellicht hun te antwoorden, maar werd je hiertoe aangezet terwijl je betere bezigheden omhanden had, wat mij steeds veel verdriet deed. Hierdoor is het gebeurd dat dat we, naast de andere voortbrengselen van jouw zeer gelukkige, voor de vooruitgang van de hele kerk geboren geest, nog altijd in afwachting zijn van jouw felbegeerde werk over de preekkunst. De onzalige opvliegingen van de schoenmakerGa naar voetnoot4. hebben verhinderd dat jij, die hiervan zwanger liep en zelfs op het punt stond te baren, de geboorte hebt volbracht. Maar om terloops de zaak van de goede mensen bij jou te bepleiten, beste Erasmus: zul je blijven toestaan dat de verdorvenheid van slechte lieden meer van jou gedaan krijgt dan het voortdurende en bezorgde afwachten van degenen die je genegen zijn? Wie zal mij de kracht van de beroemde | |
[pagina 126]
| |
harpist verschaffen, die eens maakte dat Elisa in de macht van God was,Ga naar voetnoot5. zodat ook jij, door een goede geest bezield, deze profetie voor ons zult volbrengen? Je schrijft immers dat je geest hiervoor maar niet warm wilt lopen, ook al is er dikwijls een beroep op je gedaan. Was de lasterlijke geest maar teloorgegaan van degenen die jou hebben afgeleid toen je hiermee bezig was. Wat dit betreft heb ik altijd gedacht dat als ik jou van nabij raad had kunnen geven, jij door mijn toedoen niet voortdurend op alles en zeker niet op iedereen zou hebben gereageerd die tot dusver antwoord van je gekregen heeft, ook al is mij niet ontgaan dat je aan het merendeel bewust bent voorbijgegaan. Je zou in elk geval niet hebben geantwoord aan lieden als Cousturier, de KoortslijderGa naar voetnoot6. en Titelmans, en henzelf en andere windbuilen van dat slag nog gekker hebben gemaakt met jouw tegenstand dan ze al waren - lieden die ofwel uit afgunst, de slechtste van alle gebreken (zulke mensen zijn volgens PindarusGa naar voetnoot7. verzot op woorden), niet kunnen verdragen dat alle weldenkende mensen uit alle windstreken jou eer bewijzen in Christus die jou met het volste recht toekomt, ofwel uit onwetendheid en traagheid van geest datgene wat zij niet konden volgen doordat hun vooringenomenheid hen bedorven heeft, liever belasterden dan probeerden te begrijpen, in strijd met alle recht en fatsoen. Toch zullen jouw apologieën niet geheel vruchteloos blijven, hoe losjes ze ook zijn geschreven om te voorkomen dat die lieden te veel behagen scheppen in zichzelf omdat gezien zal worden dat zij zich ooit met Erasmus hebben gemeten. Het gehele nageslacht zal namelijk weten wat voor monsters onze tijd heeft voortgebracht, en nadat Erasmus, die de onsterfelijkheid meer dan waard is, is opgehouden te leven en naar zijn bestemming is vertrokken, zal er geschikt materiaal klaarliggen voor degenen die tegen de konkelaars (als die er tenminste nog zijn) de verdediging van de waarheid op zich zullen nemen en de naam van Erasmus zullen beschermen tegen blaam. Niet zo lang geleden heb ik reeds verklaard dat het mijn wens is tot hun getal te behoren, als ik iets hieraan kan bijdragen en als het mij ten deel valt Erasmus te overleven. Want het lijkt erop dat ze niets lasterlijks hebben overgelaten dat niet ofwel door jouzelf meer dan voldoende is behandeld, ofwel met gemak kan worden weerlegd op grond van wat al ter sprake is gebracht. Hieraan draagt bovendien het volgende bij: zoals iedereen denkt dat het onrecht waardoor hijzelf wordt getroffen het ergst is en, zoals de dichter zegt,Ga naar voetnoot8. het hart snel herstelt van andermans leed, zo zou er volgens mij nau- | |
[pagina 127]
| |
welijks een ander te vinden zijn geweest, zelfs niet onder je beste vrienden, wie de verdediging van de waarheid en de verdrijving van de laster evenzeer ter harte zou zijn gegaan, vooral omdat het andermans werk betrof - hoewel vooral hier, zoals ook elders, zou moeten opgaan dat voor vrienden alles gemeenschappelijk isGa naar voetnoot9. - maar de meesten van hen zouden hebben gedacht dat men alle lasteraars nadrukkelijk moet doodzwijgen, of als dan eindelijk iemand de taak zou hebben aanvaard voor de waarheid in het krijt te treden, zou die jouw kracht in het weerleggen van de stellingen van je tegenstanders niet hebben geëvenaard, zoals niemand (mogen mijn woorden geen afgunst opwekken) het zou wagen naar jouw in alle opzichten volmaakte geleerdheid te streven. Dit heb ik al meermalen waargenomen. Omdat ik overwoog dat jouw inspanningen, hoewel die je niet bepaald met vreugde vervullen, toch ergens voor nodig zijn en ik me er bovendien ten zeerste van bewust was hoeveel tijd die je aan andere zaken zou kunnen besteden, wordt opgeslokt doordat je de aan jou gerichte brieven van alle soorten mensen uit elke hoek van de wereld leest, beantwoordt, ondertekent en aan koeriers meegeeft (waarover ik je zo dikwijls en niet zonder reden zie klagen in je brieven), werd ik zodoende door schroom weerhouden jou lastig te vallen met niet bijzonder noodzakelijk geschrijf, en dacht ik bij mezelf het volgende. Jij, man van niets - jij Van den Zande, zeg ik - wat ga je doen? Ga jij met een klunzige en overigens niet noodzakelijke brief de hoogheilige bezigheden van Erasmus verstoren? Hoe heb ik het nu? Voel je dan nog niet de vriendelijkheid waarmee hij al diverse malen, vaak zelfs, zich niet te goed heeft gevoeld om jou met eigenhandige brieven te antwoorden, en dat je hebt bereikt waarop je nauwelijks mocht hopen: dat hij je tot zijn vrienden rekent? Bespaar jou en hem tenminste de schaamte en onttrek hem niet aan zijn verheven studie voor een zo onbeduidende taak. Houd liever rekening met de hele kerkgemeenschap waarvoor hij werkt dan met jezelf. Dit, zeg ik, hield ik mezelf dikwijls en niet zonder reden voor, en mijn gevoelens, die erop uit waren jou in telkens nieuwe brieven te begroeten, hield ik achter slot en grendel. Maar de dood van onze prior, een zonder meer voortreffelijk man van oprechte vroomheid bij wie de betere soort studies hoog in het vaandel stonden, heeft bijzonder slecht voor mij uitgepakt. Niet alleen omdat ik door zijn toedoen alle tijd had voor mijn studie, maar ook omdat zijn opvolger - in alle opzichten anders dan de overledene: onontwikkeld, aanmatigend, heerszuchtig - volgens mij niet zal verdragen dat iemand iets anders doet dan wat hij zelf doet, terwijl hij zich vrijwel alleen met beuzelarijen bezighoudt. Bovendien heeft hij zich volledig omringd met mensen die geheel | |
[pagina 128]
| |
gelijk zijn aan hemzelf, voor wie iedereen een ketter is die ook maar iets van de schone letteren heeft geproefd. Zij hebben natuurlijk liever dat ieder op zijn eigen manier het leven leidt van een beest, zodat zij, wanneer hun gebrek aan ontwikkeling kenbaar wordt, in de algemene teloorgang van de beschaving enigszins beschermd zijn tegen de beschuldiging van onwetendheid, zoals Gregorius van Nazianze zegt.Ga naar voetnoot10. Hier komt bij dat ik onder zijn vleugels lang niet slecht verborgen was, veilig voor andermans roddels, want hij was de reputatie van Erasmus ten zeerste toegedaan, terwijl ik, nu hij mij ontvallen is, zag dat ik onmogelijk nog langer ongedeerd tegen hen stand kon houden. Voor het merendeel zijn het mensen voor wie niets gemakkelijker is dan de woorden ‘lutheraan’, ‘ketter’ of termen van gelijke strekking in de mond te nemen; men kan toch allerminst verdragen dat te horen te krijgen als men het niet is, wanneer men de geestelijke rust wil bewaren die toch hoogstnoodzakelijk is, tenzij men liever een ellendig leven leidt. In die situatie verzeild geraakt vond ik niets belangrijker dan op raad van ChristusGa naar voetnoot11. naar een andere stad te vluchten, als het ergens mogelijk was een gemakkelijker leven te krijgen. En ziedaar: terwijl ik dit overdacht, deed zich door de beschikking van Christus, die de zijnen nooit vergeet, een tamelijk gunstige gelegenheid voor, niet door mij gezocht maar zich als het ware aandienend, die het mij mogelijk zou maken op eerzame wijze en zonder opschudding te verhuizen. Meteen toen de gelegenheid zich aandiende, heb ik die zonder dralen beetgepakt, wel wetend dat ik achteraf mijn handen vergeefs naar haar zou uitstrekken.Ga naar voetnoot12. En zo is het gebeurd, ik zeg: zo, beste Erasmus, is het gebeurd dat ik het bos waar ik nagenoeg 27 jaar heb doorgebracht, heb verlaten en mij naar de kartuizers bij Gent heb begeven. Aan de adressering van jouw brief kan ik zien dat je dit wist, alsof ik hier altijd al heb gewoond. Als het mij maar vergund is (mijn vrees is dat dit niet gebeurt) hier te blijven! Tot dusver is alles namelijk vrij goed gegaan, in elk geval veel beter dan ik had gehoopt of mij had voorgesteld. Want ook al hadden zich in het vorige klooster enkele narigheden voorgedaan, ik had me toch voorgenomen alles te verdragen en aarzelde enige gedachte aan een verhuizing te wijden, deels omdat ik me had aangewend dergelijke moeilijkheden lange tijd te verdragen, deels uit vrees dat elders nog grotere problemen zouden rijzen (als ik van plan was geweest dit te doen, kon ik er immers zeker van zijn dat ik zou vertrekken van mensen die ik door lange ervaring volledig had doorgrond naar mensen die me onbekend waren, en zelf ben ik ook maar een mens), deels omdat er daar enkelen waren van wie ik alleen met de grootste | |
[pagina 129]
| |
moeite afscheid zou kunnen nemen (want niet iedereen is verdorven) en ten slotte omdat ik inzag dat het mij helemaal niet slecht uitkwam door het kwaad te worden beproefd, zodat ik zou leren mijn aanvechtingen (waarmee ik het ook nu nog te stellen heb) te bedwingen en te boven te komen, en ik als in een theater, blootgesteld aan ieders blikken en opmerkingen, een oppassender leven zou leiden, wetend dat niets, hoe klein ook, voor roddels gespaard zou blijven als ze ooit enige tekortkoming zouden ontdekken. Want het kan verbazing wekken hoe sommigen, omdat zij onkundig zijn gebleven van de retorische beginselen en beslist nooit iets goeds hebben geleerd, heel nauwkeurig op de hoogte zijn van alle manieren van opsomming, overdrijving en uitvergroting en die als pasgeld bij de hand houden om kleinigheden tot reusachtige proporties op te blazen en zogezegd van een muis een olifant te maken.Ga naar voetnoot13. Maar de gemeenschap waarheen ik me heb begeven, lijkt niet alleen draaglijk te zijn, maar zelfs zodanig dat men die met recht zou kunnen beminnen, omdat ze hier natuurlijk, wonend aan de stadsmuren, zich aansluiten bij de beschaafdere gewoonten van de Gentenaren, en omdat ze met grote zorg en nauwgezetheid op een juiste en wellevende manier zijn onderricht door een verstandige man met veel mensenkennis en gedurende lange tijd op gelukkige wijze naar het monnikenleven zijn gevormd. Jouw assistent Quirinus, die naar Engeland was vertrokken en daarvandaan was teruggekeerd, trof mij hier aan nadat ik nog maar pas was aanbeland, omstreeks Sint-Maarten, terwijl ik nog volop bezig was met de rangschikking van mijn schamele bezittingen en de boeken die ik had meegenomen, want mijn povere boeltje was door de verhuizing enigszins in het ongerede geraakt. Dat was de reden waarom ik je toen niets kon schrijven. Maar omdat hij mij tegen alle verwachting opnieuw kwam opzoeken toen hij naar Engeland zou vertrekken en mij jouw groeten overbracht (op die dag was de arts JoachimGa naar voetnoot14. bij mij, die je niet zo lang geleden bij jou thuis had gezien), kon ik het niet laten gebeuren dat hij na zijn volgende terugkeer opnieuw zonder brief van mij naar zijn heer zou terugkeren. Ik heb de man daarom verzocht mij in het voorbijgaan te bezoeken om een brief in ontvangst te nemen of, als hij dat om enige reden niet kon, Uutenhove om mijn brief te vragen. Quirinus bezorgde me een moment van smart toen hij op mijn vraag of het onze Erasmus goed verging, het antwoord gaf dat je bijna de hele maand maart ziek was geweest, maar hij beurde me weer opGa naar voetnoot15. toen hij zei dat hij je in tamelijk fitte toestand had achtergelaten. Ik zou je op jouw leeftijd een bestendige gezondheid willen toewensen - een leeftijd die toch al genoeg ongemak- | |
[pagina 130]
| |
ken met zich meebrengt, ook als er niets anders bijkomt - zodat je de geestelijke gaven kunt blijven tonen die door goddelijk ingrijpen rijkelijk in jou zijn samengebracht tot algemeen profijt van de christelijke gemeenschap. Hoe vaak zucht ik niet bij de herinnering aan een van de wensen waarvan Uutenhove zei dat die door jou werd gekoesterd, namelijk dat het mij ten deel zou vallen met jou mijn leven door te brengen, iets dat ook ik meer dan duizend maal heb gewenst! Maar als dit was gebeurd, had ik weliswaar door jou gemakkelijk een geleerder en beter mens kunnen worden, maar zie ik niet welke toegevoegde waarde voor jouw zaken van mij zou zijn uitgegaan. Maar ik, ongelukkige, heb mij onnadenkend in deze boeien laten slaan nog voordat ik mezelf kende of wist wat het monnikenleven inhield; waarom toch heb ik me zo gehaast (iets waarover ik me nog steeds verwonder), terwijl ik twee volle jaren onder de leeftijd was waarop het is toegestaan tot deze levenswijze toe te treden.Ga naar voetnoot16. Terwijl immers de verordeningen van de kartuizers ervoor waken dat zij geen kinderen of halfwassen opnemen, maar mannen die, overeenkomstig het gebod van de Heer dat hij aan Mozes heeft overhandigd (ik gebruik diens woorden), ten minste twintig jaar oud moeten zijn om zich in heilige oorlogen te mogen begeven,Ga naar voetnoot17. heb ik me laten strikken (je kent natuurlijk de term die de priesters bezigen) terwijl ik nauwelijks de leeftijd had van achttien jaar, weliswaar niet tegen mijn wil, maar toch op onbezonnen wijze. Over de hele kwestieGa naar voetnoot18. zou ik kunnen spreken zoals ik erover denk, indien het mogelijk was met jou alleen een gesprek te voeren, maar het is niet mogelijk dit toe te vertrouwen aan de inkt. Dit is alles wat ik nu kan zeggen. Ik houd nu werkelijk de wolf bij zijn orenGa naar voetnoot19. terwijl ik hem niet zonder grote tegenzin kan vasthouden en niet zonder de grootste schaamte kan loslaten, omdat ik mij al zo lang bij de zaak betrokken voel. Het kwaad dat bekend is, heeft de meeste macht. Wat de tuchthuizen van een dergelijk leven betreft, kan ik toch niet zonder meer jouw mening delen, beste Erasmus met wie ik het gewoonlijk nauwelijks in enige zaak oneens ben. Ik denk dat ze aanvankelijk in een geest van heiligheid en met Gods zegen zijn ontstaan, maar dat, zoals het menselijke | |
[pagina 131]
| |
zaken meestal vergaat, gaandeweg de neergang is ingetreden naarmate de liefde bekoelde. Naar mijn mening zijn goede zaden op goede wijze uitgestrooid, maar heeft de listige Satan, zoals zijn gewoonte is, in het verborgene allerlei onkruid daartussen geplant.Ga naar voetnoot20. Dat onkruid heeft uiteindelijk tot in onze tijd zo welig getierd dat overal ‘jammerlijke dolik en onvruchtbare haver woekert’.Ga naar voetnoot21. Er vallen meer rituelen en bijgeloof te zien dan oprechte vroomheid. Dit doet zich onafwendbaar voor wanneer menselijke regels die door weet ik wie zijn bedacht, belangrijker worden gevonden dan de goddelijke geboden, en vergrijpen tegen menselijke verzinsels strenger worden bestraft dan het verzaken van de wet van Christus. Je ziet nu wel hoe ver ik ben verwijderd van jouw opvatting, die ook in mij met enige regelmaat is opgekomen. Overigens ben ik er vast van overtuigd dat niemand een vroom bestaan kan leiden in enige christelijke levenswijze die zijn innerlijk niet duurzaam heeft gewapend om elke vorm van tegenslag te verdragen en zijn geest niet oprecht heeft toegewijd aan de wil van Christus. Dit heb ik je gezegd ‘met toegenegen hoofd, zodat anderen niets horen’.Ga naar voetnoot22. Deze levenswijze brengt diverse manieren met zich mee om het verlangen naar een juiste geestesgesteldheid te bewaren, als men de kunst verstaat de uren van eenzaamheid niet in ledigheid door te brengen. Allereerst - om voorbij te gaan aan de overvloedige voorzieningen die alle zorgen wegnemen voor zaken die de voeding en de kleding van het lichaam betreffen, wat ik beslist van groot belang vind - nodigt juist de eenzaamheid zelfs iemand die met iets anders bezig is uit tot geestelijke rust, doordat de blik niet wordt gestreeld of vastgehouden door de schoonheid van lichamelijke zaken, of het gehoor door welluidende klanken, en de andere zintuigen niet worden geprikkeld door de verlokkingen waarvoor ze gevoelig zijn. Verder gaat de geest zelf, ongehinderd door enige band met uiterlijke aangelegenheden, veel scherper te werk om het verstand te ontwikkelen, schadelijke begeerten te onderdrukken en ten slotte de toewijding aan de vroomheid te bewaren. De eenzaamheid heeft me in elk geval dit geleerd: dat in alle eerzame kunsten en wetenschappen niets zo ondoorgrondelijk of zo moeilijk is dat een geest die niet volkomen beklagenswaardig is, zich het niet gemakkelijk eigen kan maken, als men maar werkelijk wil. Waarom dat? Zal dan niet degene die eenmaal van ganser harte heeft afgezien van de zucht naar geld, eer, roem, genoegens en bezittingen, met weinig tevreden, zich heel gemakkelijk onthouden van aardse verlangens als hij de aanvechtingen die hij alleen nog te bestrijden heeft, weet te matigen en onder het juk van Chris- | |
[pagina 132]
| |
tus te brengen? Wie zou niet volharden in zijn toewijding aan de vroomheid, als hij tenminste wil, wanneer hij dagelijks, luisterend en lezend, de wil van God uit de heilige boeken hoort, leest en overdenkt krachtens de leefregel van zijn gemeenschap? Want ook wie niet wil, zou ik bijna zeggen (maar laat het niet gebeuren dat iemand niet werkelijk wil), is gedwongen in de gemeenschap jaar in jaar uit te luisteren naar alles wat door de Heilige Schrift is geopenbaard. En wat betreft de getijdengebeden die met vaste regelmaat terugkeren, zijn wij in die zin beter af dan de meeste andere monniken dat wij niet worden gedwongen naar oudewijvenpraat te luisteren. Door ons wordt namelijk bijna niets gelezen behalve de beste kerkelijke auteurs en dan vooral die uit de Oudheid; alleen tijdens de middag- en avondmaaltijden op feestdagen (alleen op die dagen eten wij gezamenlijk, voor het overige doen wij dat alleen) wordt voorgelezen over het leven en de werken van de heiligen, wat naar mijn opvatting is ingevoerd om de maaltijden op te luisteren, aangezien het niet de gewoonte is de verveling, mocht die zich voordoen, te verdrijven met kletsverhalen, uitnodigingen tot drinken en proosten, maar de maaltijden te sieren met een voortdurend stilzwijgen. Te sieren, zeg ik, want wat sommigen zwaar mag vallen, gewend als zij zijn aan scherts en vermaak tijdens eetgelagen, is naar mijn mening met de heiligste bedoelingen ingesteld, om te bevorderen dat de geest altijd zijn plicht blijft doen en geen zijsprongen maakt, ook wanneer het broze lichaam van het noodzakelijke wordt voorzien. Verder heb ik de keuze van het voedsel altijd dapper en moeiteloos verdragen, omdat ik door de goedgunstigheid van de natuur ben voorzien van een lichamelijke gesteldheid die zich aan dat soort zaken gemakkelijk aanpast en van een stevige maag die alle voedingswaren waaraan de mens gewend is, vlot verteert. Lijkt er tussen dat alles uiteindelijk iets te zijn dat men niet tegelijk met de toewijding aan de vroomheid in acht kan nemen? Eén grote moeilijkheid is er toch waarmee ik altijd te kampen heb gehad, namelijk de bemoeiallen onder de konkelaars met kalmte te verdragen, die zonder enig voorwendsel niets tekortkomen om kwaad te doen. Maar wat kan men daaraan doen? Men moet zich schikken naar wat zich voordoet. Dit is wat ik steeds weer overdenk. Welke kant ik ook op ga, ik moet me onder de mensen bevinden zolang ik gevangen blijf in dit lichaam. Wijs mij in de hele wereld eens een gemeenschap van mensen aan die zo gezuiverd is van alle zonden dat iemand die bekommerd is om zijn geestelijke rust daar niet veel door de vingers zou moeten zien of voor lief zou moeten nemen. Ik zou wel willen dat er geen lieden bestonden die omwille van het voorgestoelteGa naar voetnoot23. grote beroering voor weet ik wie teweeg hebben gebracht, zoals je | |
[pagina 133]
| |
me schetst in je brief. Maar het is geen wonder dat in dat soort gemeenschappen lieden te vinden zijn bij wie je eerder op zoek moet naar hun geest dan naar hun buik, ongetwijfeld omdat de buik bij de meeste mensen de eerste plaats opeist, terwijl zij zich nauwelijks zorgen maken over hun geest. Bovendien zou het een bijzonder slechte tijdsbesteding zijn alle dergelijke dwaasheden te hekelen die men bij elkaar aanwijst en die publiekelijk te onthullen; ik zie namelijk niet welk voordeel daarmee te behalen valt. Mij lijkt het veel bevredigender ze grootmoedig te verdragen of zelfs met een glimlach te verachten, zoals Democritus deed, dan zowel tijd als rust te verliezen door er aandacht aan te schenken. Toch kan men niet ontkennen dat in deze uiterst woelige tijden de beoefenaars van de schone letteren veel moeite hebben gehad hun geestelijke rust blijvend te bewaren, aangezien de gemoederen van iedereen zozeer zijn verhit door zowel de Lutherse als andere partijen dat de meeste mensen heel gemakkelijk iedereen wie de geesteswetenschappen ter harte gaan, ervan verdenken tot een vijandig kamp te behoren, omdat zij natuurlijk overtuigd zijn van de verderfelijke en onzinnige veronderstelling dat die partijen uit de opleving van de schone letteren, vooral de Griekse, zijn voortgekomen. Als iemand die overtuiging uit hun geest zou kunnen verdrijven, zou het mij nog niet zo onaangenaam lijken onder hen te leven, vooropgesteld dat ieder Christus als zijn enige levensdoel voor ogen houdt en alles wat hij onderneemt, aanwendt om hem na te volgen. Maar nu genoeg hierover. Jouw brieven aan mij die in druk zijn uitgebracht,Ga naar voetnoot24. beste Erasmus, waren eervol voor mij (want ze hebben mij enkele vrienden bezorgd die, afgaand op de zo vertrouwde en hartelijke woorden van Erasmus, nader wilden kennismaken met Van den Zande), al hebben ze mij ook enige afgunst van een aantal landgenoten opgeleverd, maar aan die afgunst laat ik me niets gelegen liggen. Eerder zit ik ermee in dat ik op geen enkele wijze heb voldaan aan de verwachtingen van mijn vrienden. Ze hebben immers geconstateerd dat mijn handel en wandel ver achterblijft bij jouw loftuitingen en ik vrees dat ze jou een proces zullen aandoen omdat ze, toen ze mij te zien kregen, niet bij mij aantroffen wat ze in je brieven hadden gelezen. Maar wat hier ook van zij, je hebt me in elk geval aangespoord mijn best te doen werkelijk te zijn wat ik te horen krijg en er niet alleen voor door te gaan. Moge Christus mijn inspanningen begunstigen. Ik ben je er beslist dankbaar voor dat ik door jouw toedoen steeds hoe dan ook een beter mens word. Dat ik in de gelegenheid mocht komen dit ooit voor je terug te doen! Ik wens dat mij tijdens mijn leven het geluk ten deel valt jou bij enige gelegenheid onder vier ogen te ontmoeten. Als Christus mij dit vergunt, heb ik er geen enkel bezwaar tegen dat hij dit beschouwt als het verkrijgen van iets | |
[pagina 134]
| |
dat opweegt tegen alle verschrikkingen die ik ooit omwille van Erasmus te verduren heb gehad. We hadden de hoop opgevat, ik weet niet door wiens toedoen, dat jij je hier in de buurt zou vestigen, maar jouw Quirinus heeft die hoop doen vervliegen. Ik sta me niet toe iets anders te wensen dan wat voor jou het veiligst is, ik die zelfs bereid ben ten koste van mijn eigen leven dat van jou te verlengen, als het toeval daartoe besluit. Dat jij mag doen wat je belooft in de brief die je laat voorafgaan aan je uitgave van Basilius:Ga naar voetnoot25. dat je de andere Griekse kerkvaders weldra met dezelfde betrouwbaarheid en zorg voor ons in vertaling zult uitbrengen. Ik heb het door jou uitgegeven Credo gelezen, maar vluchtig, binnenkort doe ik het opnieuw. Het beviel me niettemin uitstekend. Moge Christus al jouw werk zoveel mogelijk begunstigen te zijner glorie en voor de vooruitgang van de kerk, Erasmus, man van mijn hart, en zijn belofte aan jou vervullen. Ik denk dat ik je binnenkort opnieuw zal schrijven. Het ga je intussen goed. Uit Koningdal bij Gent, van de orde van de kartuizers, de dag na Trinitatis, 1533 Lieven van den Zande, van harte de jouwe |
|