De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2812 Aan Maria van Hongarije
| |
[pagina 117]
| |
Pieter van Montfoort, een gezindheid die, aangezien ze op een zorgvuldige afweging berust, ongetwijfeld blijvend zal zijn. De jongeman is geboren uit een familie die aanzien geniet in zijn land en beschikt over zeldzame dubbele gaven: de goddelijke welwillendheid heeft het fraaie bouwwerk van zijn lichaam voorzien van een nog veel uitnemender verstand. Zijn wonderlijke lenigheid van geest, zijn geleerdheid, zijn goede manieren, zijn oprechtheid en andere deugden zijn mij vroeger namelijk gebleken gedurende een huiselijke omgang die heel wat dagen heeft geduurd, en hoe nader men hem bekijkt en hoe beter men hem kent, des te meer bemint en bewondert men hem. Onder de vele waarlijk koninklijke overwegingen die God de keizer ingeeft, is er vooral ook het zorgvuldige vooruitzicht waarmee hij degenen uitkiest aan wie hij staatstaken toevertrouwt. Niets anders draagt immers zozeer bij aan het behoud of de vermeerdering van de rust en het aanzien van steden en koninkrijken. Aangezien u in dit soort prijzenswaardige overwegingen een ware zuster bent van de goede en grote keizer, twijfel ik er niet aan dat u met dezelfde standvastigheid en toewijding als uw broer de voortreffelijke jongeman in uw armen zult sluiten en een inspanning zult doen waardoor hij op gelukkige en snelle wijze in het bezit komt van de post die hem welwillend is toegewezen. Ik begrijp namelijk dat de keizerlijke majesteit samen met uwe genade de jongeman heeft voorgedragen voor een commanderij van Sint-Jan bij Utrecht. Deze weldaad lijkt mij bijzonder terecht verleend; ze valt immers ten deel aan iemand die haar verdient en haar niet zal vergeten. Zoals hij namelijk tot dusver vooral in Duitse aangelegenheden de keizerlijke majesteit zijn verdienstelijke toewijding heeft betoond, zo zal hij in de toekomst, als zowel zijn verantwoordelijkheid als zijn taken toenemen, nog grotere diensten kunnen bewijzen. Drie jaar geleden deed hij gunstig van zich spreken toen hij aan het hof verkeerde van zijne excellentie de kardinaal van Mainz.Ga naar voetnoot1. Toen hij na verloop van tijd in aanvaring was gekomen met personen uit de geestelijke en de wereldlijke stand, gaf hij meteen al in de eerste jaren, gelijk een man op leeftijd, een uitstekend voorbeeld van bezonnenheid en behendigheid in zaken die Duitsland aangaan, zoals de zeer doorluchtige keizer bij dezelfde man heeft ondervonden. Om deze reden heeft hij gemeend hem met de post van commandeur te moeten onderscheiden, zodat hij voor de staatszaken des te meer van nut kan zijn. Als enige omstandigheid mocht belemmeren dat zijn wens aangaande de commanderij in vervulling gaat (wat ik me niettemin nauwelijks kan voorstellen, aangezien hij de welgemeende gunst geniet zowel van de keizerlijke als van uwe majesteit), maar als er hierin iets verkeerd gaat, zou hij ten minste toch wil- | |
[pagina 118]
| |
len dat hem het ambt wordt toegewezen van proost van zijn geboortestad, dat wil zeggen Haarlem, aangezien (zoals ik van de jongeman begrijp) de keizer dit hemzelf in Regensburg heeft toegezegd en degene die nu het ambt bekleedt, bereid is daarvan op billijke voorwaarden afstand te doen. Gelooft u mij als ik zeg dat deze weldaad niet zozeer aan een enkeling ten goede zal komen als aan de staat. Met hem heb ik gemeen dat ons vaderland Holland is, dat jegens zijn vorst altijd bijzonder trouw, gehoorzaam en ook vrijgevig is geweest. Het kwelt mij ten zeerste dat het land nu door verdorvenheid van buitenaf wordt geteisterd door de ene beroering na de andere. Maar ik hoop dat de genade van een goedgunstige God uw vroomheid te hulp zal schieten en een eind maakt aan deze ellende. Dat het Hem moge behagen uwe doorluchtige majesteit in voortdurende gezondheid en welbevinden te bewaren. Gegeven te Freiburg im Breisgau, Pinksterdag 1533 |
|