De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
woon eerzame en voor de wereld nuttige bezigheden, gewoon zijn u te storen met hun brieven die soms misschien nauwelijks ergens over gaan, wellicht om juist op die manier hun genegenheid voor u te betuigen, beschikt u toch, naar wij weten, over een zodanige minzaamheid dat er onder degenen die u met hun brieven lastigvallen niemand is, al is hij nog zo onaanzienlijk, aan wie u, belast met een zo grote menigte zulke belangwekkende zaken, zich niet verwaardigt uw antwoord te doen toekomen. Vandaar dat ik ook zelf moed heb opgevat, nu ik hier onze heer abt van Mogiła ofwel Clara TumbaGa naar voetnoot1. aan u zie schrijven, die ikzelf vorig jaar op zijn reis heb vergezeld en met wie ik ben toegelaten om u persoonlijk te zien en persoonlijk te begroeten; bij het afscheid heb ik mij niet kunnen bedwingen uw rechterhand, die ieders kussen en ieders verering waard is, met mijn opgewelde tranen - als ik bij u enige geloofwaardigheid geniet - te kussen. Dit heb ik gemeend in herinnering te moeten roepen zodat u weet wie die Jakub Groffik is die als een onbekende barbaar u durft te storen met zijn barbaarse brief enz. U zei mij, toen ik destijds gretig uw felbegeerde hand vasthield en daarop mijn tedere kussen drukte: ‘Ben ik soms een bisschop?’ Maar ik heb uw rechterhand juist nog wat gretiger en met grotere eerbied gekust dan die van alle bisschoppen die onze wereld telt en dan de heilige voeten van paus Clemens, van wie wij toen op huis aangingen met een omweg over Bourgondië en Frankrijk. En was het mij maar gegeven niet alleen uw rechterhand te kussen, die zoveel en zulke grote werken heeft geschreven, maar ook uw hoofd dat ze heeft gedicteerd en uw inborst die heeft uitgedacht wat de hele christelijke wereld, met inbegrip van Polen dat ons vaderland is, heeft overspoeld met uw hoogste lof en de blijvende roem van uw naam, ook bij alle mensen die zullen bestaan, te weten bij ‘de borelingen van borelingen en degenen die uit hen geboren zullen worden’ enz.Ga naar voetnoot2. Dit wilde ik gezegd hebben om mij althans met dat herinneringsteken, namelijk de op uw rechterhand gegeven kus, aan u voor te stellen en u te bedanken omdat het u niet heeft bezwaard, met onderbreking van de bezigheden die u omhanden had, uzelf in levenden lijve aan ons te laten zien en omdat u de heer abt Erazm en zelfs ook mij een conversatie uit uw betoverende mond waardig heeft gekeurd. Dit ene voorval leek ons, op onze doortocht door zoveel landen, waarmee grote ongemakken en kosten waren gemoeid, voldoende beloning voor alle moeite en uitgaven: namelijk dat u zich aan ons heeft vertoond. Dat wij u hebben gezien, is iets waarop wij ons ten zeerste beroemen en wij zullen er ons ook op blijven beroemen bij ons nageslacht zolang het leven ons vergund zal zijn. En mogen de hemelingen ons | |
[pagina 116]
| |
althans laten horen dat u, die wij niet kunnen zien en spreken vanwege de grote afstand die ons scheidt, zo lang mogelijk en altijd in goede gezondheid leeft. Dat Hij van wie alle goede gaven en geschenken komen, dit zal laten gebeuren, zal ikzelf bevorderen met mijn wensen en gebeden. Ik ben namelijk, bij Gods gratie, een van de ondergeschikte geestelijken die hier zijn verbonden aan de bescheiden en weinig bekende kapel die aan Sint Egidius is gewijd, waar ik het geestelijk ambt uitoefen dat kosterschap heet, roemloos mijn dagen slijtend maar in elk geval ver van alle hebzucht en begerigheid, als mijn eigenliefde me niet bedriegt, door hier bezig te zijn met goddelijke zaken, zoals het gewijde personen betaamt, en als koster werkzaam te zijn. Hierdoor dus heb ik moed opgevat en u zowaar durven schrijven enz. Als u mij op een dag uw antwoord waardig acht, al is het maar met het minste briefje in uw eigen hand, zal mij dat het grootst mogelijke genoegen doen en zoveel betekenen als een reusachtig geschenk en een reusachtige weldaad. Zo niet, dan zal ik dat toeschrijven aan uw bezigheden en niettemin God en de heiligen bestoken met aanhoudende gebeden opdat zij u zo lang mogelijk en in goede gezondheid in leven houden. Het ga u goed en leeft u nog lang, u die het leven en de onsterfelijkheid meer dan waard bent. Krakau, 15 mei 1533 Jakub Groffik, koster van de Sint-Egidius te Krakau Aan de hooggeachte en in alle opzichten zeergeleerde heer Erasmus van Rotterdam |
|