De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986

2809 Aan Johann Georg Paumgartner
Freiburg, 12 mei 1533

Desiderius Erasmus van Rotterdam aan Johann Georg Paumgartner, gegroet

Als je het boek wilt zien dat ik aan je vader heb opgedragen,^1. zorg dan dat je het van hem vraagt. Want hier dient niemand zich aan die zo goed is een pakketje mee te nemen. Over de betaling van die dienst hoef jij je geen zorgen te maken, beste jongen. Onder de bondgenoten van de Gratiën zijn bewezen diensten wederzijds en kan er geen sprake zijn van een beloning. In zijn vrijgevigheid heeft jouw vader niettemin mijn kleine dienst uit eigen beweging beloond met een aanzienlijk geschenk, hoewel ik zorgvuldig had vermeden een toespeling te maken op een tegenprestatie. Hij heeft een vergulde beker toegestuurd, een passend geschenk voor een Bataaf, die nu echter allerminst

1. Zie brief 2774.

[p. 110]

als een Bataaf drinkt. Jouw toegenegen gevoelens jegens mij zijn me zeer aangenaam, beste Georg, en het is passend dat ik die beantwoord. Als ik jou van mijn kant enig genoegen heb gedaan, dat naar mijn idee helemaal niets of van zeer geringe betekenis is, kun je op geen betere manier je dankbaarheid tonen dan door je dagelijks in te spannen om beter te worden dan jezelf, dat wil zeggen meer te lijken op je voortreffelijke vader. Maar er is geen reden om je aan te sporen nu je uit jezelf al ijverig in de arena rondrent. Jij hebt geen spijt van je voornemen, zoals je schrijft,^2. en ik niet van mijn advies. Daarom raad ik je andermaal aan het beste te kiezen uit de beste auteurs. Tot hen behoort niet Erasmus, die jou misschien mooier lijkt dan hij is, ongetwijfeld door de verlokking van de genegenheid, die mooi doet lijken wat niet mooi is, zoals de Siciliaanse dichter zegt.^3.

Het ga je goed. Freiburg, 12 mei 1533

2. De betreffende brief is niet bewaard gebleven.

3. Theocritus, Idyllen vi, 19.