De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2808 Van Johann Löble
| |
[pagina 109]
| |
eengekomen, aangezien de zeer doorluchtige koning wil dat ik het bedrag dat u mij schuldig bent, niet van u ontvang maar bij hem in rekening breng, want zijne koninklijke majesteit zal het mij geven. Het speet mij daarom bijzonder (zoals mij past) dat u door mijn mensen wordt lastiggevallen (wat allerminst passend is), omdat ik niet alleen wil dat u van deze zorg bent bevrijd en ontlast, maar ook wens dat als iemand u in het vervolg opnieuw benadert, u mijn brief toont als bewijs dat u mij hoegenaamd niets schuldig bent. Het is geenszins mijn bedoeling iets van u te vragen of langs enige weg van u op te willen eisen, eerder nog zou ik willen dat al mijn bezittingen tot uw beschikking staan, waar ze u ook maar van nut kunnen zijn. Ten slotte wens ik dat u ervan overtuigd bent dat niets mij liever is dan mij zeer verdienstelijk voor u te maken en uw belangen zo goed als ik kan te dienen. Het ga u goed. Augsburg, 11 mei in het jaar 1533 van de Verlossing Van harte uw goede vriend, Johann Löble, eigenhandig ondertekend, door een secretaris geschreven Aan de hooggeachte en zeergeleerde heer Erasmus van Rotterdam, doctor in de godgeleerdheid, zijn achtenswaardige vriend. Te Freiburg |
|