De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2807 Aan [Jean de Gaigny]Ga naar voetnoot1.
| |
[pagina 106]
| |
keur ik niet af. Dat is uw goed recht. Want de waarheid gaat voor alles, vooral inzake de Heilige Schrift, en ik zou niet wensen dat iemand zo bekommerd is om mijn roem dat hij om mijnentwil de Schrift onrecht zou doen. Dat u hierin te werk gaat met overdrijving en woede, zou ik redelijkerwijs door de vingers moeten zien vanwege uw bezieling, die naar mijn mening vrij is van alle gekunsteldheid en slechte bedoelingen. Maar wanneer u zowel uw verwijten als uw woede grotendeels ontleent aan de Collationes van de franciscaan Titelmans, volgt u - neemt u dit van mij aan - niet de allerbeste auteur. Toen hij dit werk als jongeling schreef, was hij weinig op zijn taak berekend; in het Latijn was hij onvoldoende bedreven en de Griekse letteren had hij vluchtig aangeraakt. Had hij bij die onderneming maar evenveel geleerdheid en oordeelkundigheid aan de dag gelegd als geestdrift en zelfvertrouwen. Het is ongelofelijk hoeveel arrogantie schuilgaat onder zijn askleurige pij en zijn masker van nederigheid. Het is dan ook niet zonder reden dat zijn meerderen hem een halt hebben toegeroepen. Als het u, een groot geleerde, niet bezwaard heeft de Collationes van Titelmans te lezen, vraag ik u met even weinig bezwaar te lezen wat ik hem geantwoord heb, hoewel ik dat zogezegd met de lichtste armGa naar voetnoot2. heb gedaan; zelfs zijn naam heb ik verzwegen om de jongeman, die opvliegender is dan gepast is, niet nog meer te prikkelen. Dikwijls heb ik verkondigd dat ik de vertaling van het Nieuwe Testament tegen mijn zin op mij genomen heb. Maar ondanks mijn protesten ben ik hiertoe overgehaald door mensen die eerder de belangen van de drukker dan mijn reputatie voor ogen hadden. Bovendien verklaar ik onophoudelijk dat mijn vertaling niet is uitgebracht om de oude vertaling te verdringen of om in het openbaar te worden gelezen, maar met de bedoeling de oude vertaling door een vergelijking begrijpelijker te maken en tegelijk om duidelijk te maken hoezeer de versie van de Griekse rechtzinnigen afwijkt van die van de Latijnse. Dit was bijna onvermijdelijk vanwege de Griekse commentaren, die vaak niet overeenkomen met de Latijnse uitgave. Daarom vergissen degenen zich die geloven dat ik de oude, zoveel eeuwen gangbare vertaling aan het wankelen breng. Zelfs als de paus dit zou willen, zou ik mij zelf met kracht daartegen verzetten. Ook vergissen degenen zich die geen verschil maken tussen het werk van de oude vertaler en het tekstbederf van kopiisten of anderen, tussen de bron van de Schrift en de modderpoelen die door menselijke onkunde of onzorgvuldigheid zijn verontreinigd. Dwalen doen ook degenen die mijn vertaling lezen zonder de annotaties. In een vertaling kan niet meer dan één betekenis worden weergegeven, in annotaties kunnen er diverse worden genoemd en het staat de lezer vrij welke hij wil volgen. In de | |
[pagina 107]
| |
annotaties stel ik de betekenis voor die mij het meest in overeenstemming lijkt met de bedoeling van de apostelen. Zoals degenen die de oorspronkelijke tekst veranderen, de Schrift geen dienst bewijzen, zo geldt dat eveneens voor degenen die de betekenis ervan verdraaien. Op enkele plaatsen heb ik erop gewezen dat oudere schrijvers allebei hebben gedaan, hetzij om opschudding onder de ongeschoolde menigte te vermijden (want vroeger had het volk de beschikking over de Schrift), hetzij om ketters te bestrijden. Iemand die de juiste tekst herstelt, of die de ware en eigenlijke betekenis aanduidt na te hebben aangetoond dat die was verminkt, maakt zich volgens mij dan ook verdienstelijk voor de Heilige Schrift. Als het ongeoorloofd is enige bijbelplaats anders te vertalen dan oudere schrijvers hebben gedaan, vooral wanneer zij tegen ketters streden, dan geldt ten eerste dat de oudere schrijvers het zelf niet altijd met elkaar eens zijn, en staat ten tweede vast dat sommige interpretaties, die niet gering in aantal zijn, resoluut zijn verworpen door de scholastieke theologen, terwijl Ambrosius, Hieronymus en Augustinus ze als deugdelijk en geloofwaardig hadden voorgesteld. Aangezien ik op de betreffende plaatsen enkele voorbeelden hiervan heb gegeven, is het onnodig die hier te herhalen. Maar één geval is naar mijn mening onvergeeflijk: dat onder meer Augustinus de woorden van Johannes ‘Tenzij dat gij het vlees des Zoons des mensen eet’ enz.Ga naar voetnoot3. zo opvat dat naar zijn zeggen de doop voor kinderen nutteloos is tenzij ze het lichaam en het bloed van de Heer tot zich nemen, en dat christenen gewoonlijk niet de handen van kinderen kussen voordat dit is gebeurd, alsof zij hen pas aanzien voor leden van de kerk nadat zij het tweede sacrament hebben ontvangen. Blijft over het risico van opschudding. Ik geef toe dat hiermee enigszins rekening moet worden gehouden, maar niet zozeer dat de waarheid geheel wordt verzwegen. Hieronymus wist heel goed dat een nieuwe vertaling van het Oude Testament tot beroering zou leiden, maar dat heeft de allerheiligste man niet van zijn onderneming weerhouden. Tegenwoordig echter, nu zaken als deze buiten het volk om tussen geleerden worden besproken, dreigt niet zoveel gevaar. En als er eens opschudding ontstaat, moet dat veeleer degenen worden aangerekend die, zonder de zaak goed te hebben overwogen, bij het onwetende volk uitkrijsen: ‘Kijk, er is iemand opgestaan die het Magnificat verbetert! Kijk, er is iemand die het Evangelie van Johannes verbetert, voor wie het “In den beginne was de Spraak” moet zijn!’ Dit heb ik geschreven, hooggeachte heer, niet om uw hoogheilige werkzaamheden op enige wijze te belemmeren, maar eerder om die te ondersteu- | |
[pagina 108]
| |
nen. Ook degene die waarschuwt, helpt een handje, volgens de uitspraak van Plautus.Ga naar voetnoot4. Bovendien, hoe behoedzamer u zich op dit gebied beweegt, des te meer profijt zullen uw toehoorders daarvan hebben, terwijl u voor uzelf zowel bij God als bij de mensen meer erkentelijkheid zult verwerven. U bent toeschouwer geweest van het onbeheerste kabaal dat sommigen hebben voortgebracht en u ziet tot hoe weinig goeds dat heeft geleid. Ik stuur u het enige exemplaar dat ik heb,Ga naar voetnoot5. omdat ik vermoed dat u het geschrift niet heeft gezien. Het is aan uw welwillendheid de zorg die ik uitspreek en die uit een oprecht hart voortkomt, ten goede te nemen. Het ga u goed. Gegeven te Freiburg, 11 mei 1533 |
|