De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
2806 Van Julius Pflug
| |
[pagina 103]
| |
of dit niet in nog hogere mate het geval is dan toen u in de kracht van uw jaren was. Dit geeft hoop dat u zich nog lang verdienstelijk kunt maken voor de kerk waaraan u vele weldaden heeft bewezen. Aangespoord door uw allervriendelijkste briefGa naar voetnoot1. heb ik gemeend dit te moeten schrijven, niet met de bedoeling dat ik, een weinig ontwikkeld jongmens, een vermaning richt tot een man van uw leeftijd en gezag, maar om het gesprek te vervolgen waarin u me heeft betrokken en waarin ik me, in een poging niet te beknopt te zijn, om een of andere reden breedvoeriger en onhandiger heb uitgedrukt dan passend is. Ik kom nu toe aan Giulio Camillo en Agostino van Gubbio.Ga naar voetnoot2. Toen ik in Venetië verbleef, kende ik de eerste alleen van gezicht, maar de tweede heb ik dikwijls ontmoet en gesproken. Hij nam me voor zich in doordat hij me zo vaak als ik wilde de gelegenheid gaf de bibliotheek van San Antonio te bezoeken. Als het amfitheater van CamilloGa naar voetnoot3. ons van zoveel nut zou kunnen zijn als hij beloofde, zou ik mij daar graag tot een van de toeschouwers maken. En als hij bij u zijn zaak bepleit, heeft de welsprekendheid al gewonnen. Want als ik u goed ken, zult u nooit in haar nadeel beslissen, u die het aan haar dankt dat uw leven zich voor de ogen van vrijwel alle mensen ontrolt. Camillo hoefde haar dan ook niet aan uw voeten te werpen. Hij had beter degenen kunnen vermurwen die ontkennen dat de welsprekendheid kan samengaan met kennis van zaken, alsof bezoedelde taal getuigt van wijsheid. Inmiddels is het al lang geleden dat ik uw brief aan Steuco heb gelezen. Daarin vermaant u hem op zeer vriendelijke wijze en met grote ernst. Had hij maar naar u geluisterd! Want het gaat nu eenmaal zo dat het genoegen dat men zich verschaft door kwaad te spreken, verloren gaat doordat men een slechte reputatie heeft. In dit soort zaken stemt de uitkomst heel mooi overeen met de onpartijdige rechtvaardigheid. Des te meer verwondert het mij wat de man heeft bezield ons hele volk een zo grote belediging aan te doen. Als hij niet had willen luisteren naar uw uitstekende wenken, maar niettemin bij zijn gezond verstand te rade was gegaan, zou hij niet op zo'n schandelijke wijze zijn gal over ons hebben uitgespuugd. Elk volk telt met zekerheid lieden die onder een menselijk masker een beestachtige woestheid tentoonspreiden. Er zijn er ook die zich zowel met hun vernuft als in de deugd onderscheiden. Wie dat ontkent, is werkelijk ofwel een onbenul in menselijke aangelegenheden, ofwel volslagen schaamteloos. Hoe komt iemand er dan bij een heel volk de tekortkomingen van bepaalde burgers aan te wrijven? Waarom prijst men het volk niet liever vanwege | |
[pagina 104]
| |
de deugden van bepaalde burgers? Dit is toch veel meer verbonden met de plicht van een goed mens. Begrijpt iemand die zulke verwijten uit soms niet dat hij ook zijn eigen land, dat zich aan dezelfde of een vergelijkbare zaak bezondigt, met zijn uitspraak in het nauw brengt en als het ware stilzwijgend veroordeelt? En wat als hij niet zozeer ondeugden aan de kaak stelt maar veeleer deugden verdraait tot nauw verwante ondeugden? Zoals wanneer men de fierheid van onze mensen en de moed die gewoonlijk aan de dag treedt bij de verachting van gevaren, aan wildheid toeschrijft. Als een van de Duitsers aan wie Steuco verstand ontzegt, zich op dezelfde kunst zou willen toeleggen, zou hij dan niet gemakkelijk juist diens grootste kwaliteiten door de kracht van zijn woorden een schandelijk aanzien kunnen geven? Er bestaat immers geen deugd die niet nauw verwant is aan een ondeugd. Het is daarom eenvoudig iets dat eerzaam en goed is, zodanig met woorden te verwringen dat het slecht lijkt. U heeft dan ook gelijk dat u van Steuco bezonnenheid verlangt, vooral omdat onder ons velen zijn die, als zij in beweging zouden komen, hem zouden doen voelen dat het de Duitsers niet ontbreekt aan geestkracht, retorische vaardigheid en kennis van de belangrijkste zaken. De feiten zelf pleiten trouwens voor onze mensen, ook al maken zij er geen woorden aan vuil, want er bestaan inmiddels niet alleen vele en bovendien illustere voorbeelden van hun geestkracht, maar ook van hun uitnemende geleerdheid. Hier komt bij dat juist de levenswijze van Steuco zelf een afkeuring lijkt in te houden van zijn bitterheid. Wat kan immers verder afstaan van de plicht van een man die christen, priester en theoloog is dan zoveel gal te spuwen in een betoog waarmee hij de godsdienst zegt te verdedigen, en talrijke goede mensen die niets van dien aard hebben verdiend, een zo flagrant onrecht aan te doen, wat door de wet van de naastenliefde wordt verboden? Maar Steuco moet zelf maar zien wat hij hiermee doet; ik voor mij zou liever willen dat hij zich afzijdig had gehouden van dit soort kwaadsprekerij. Ik ben namelijk gesteld op 's mans eer. Als hij dat zelf was geweest, had hij ongetwijfeld meer profijt van zijn inspanningen gehad en geen twijfel gezaaid aan de goede naam die hij had gevestigd. Wat u over Guillaume Budé heeft geschreven, heeft me buitengewoon verheugd. Wat hij namelijk onderneemt en voortbrengt, doet me geloven dat hij in de wieg is gelegd om de ware geleerdheid luister bij te zetten. Het doet me daarom genoegen dat de man ook nu nog het pad bewandelt dat hij lang geleden tot zijn grote roem heeft ingeslagen. Als hij bij de zijnen zoveel gezag geniet als wordt afgedwongen door zijn uitmuntende geleerdheid en deugdzaamheid, die eenstemmig worden geprezen, hebben alle goede mensen beslist een reden tot blijdschap en mogen de Fransen van geluk spreken. | |
[pagina 105]
| |
Tot zover wat uw brieft betreft. Maar om te voorkomen dat u onkundig blijft van hoe hier de zaken gaan, moet u weten dat de religie zich in een wat verwardere staat bevindt dan tevoren en dat onlangs een of andere zoon van de aardeGa naar voetnoot4. is opgestaan die een nieuw kwaad ingang probeert te doen vinden. Hij ontkent namelijk dat voor de eucharistie de woorden van Christus noodzakelijk zijn waarmee die wordt gewijd en beweert zelfs dat de tekenen van brood en wijn onnodig zijn, maar dat het voldoende is als men met een innerlijke gemoedsbeweging de eucharistie tot zich neemt. Omdat hij op die manier alles tot een geestelijke maaltijd herleidt, gaat hij zo te werk dat hij het sacrament volledig kan laten verdwijnen. Maar God heeft toch in zijn barmhartigheid op ons toegezien en door zijn goddelijke weldaad is bereikt dat de aanstichter in de boeien is geslagen en de ketterij is onderdrukt voordat die zich over het volk zou verbreiden. Verder is er werkelijk niets nieuws waarover ik kan schrijven en ik denk dat het voorgaande ruim voldoende is, vooral voor u, een man die nooit voldoende vrije tijd heeft. Maar ik wilde toch liever wijdlopig zijn dan niet te verklaren dat ik me bijzonder heb verheugd over wat u heeft geschreven; hierover als het ware met u te spreken heeft me beslist zozeer met blijdschap vervuld dat u zich gemakkelijk kunt voorstellen dat het me moeite kost een einde te maken aan mijn woorden. U heeft mij daarom niet de indruk gegeven te zwatelen (u gebruikt dat woord) maar zeer kundig en ernstig te spreken, en mij des te inniger te beminnen naarmate uw brief langer was. Voor die weldaad voel ik me zo verplicht aan u als maar mogelijk is. En omdat voor mij niets belangrijker is dan u mijn dankbaarheid te tonen in alle zaken waarin ik iets vermag, zou u mij een grote dienst bewijzen als u te kennen geeft in welke aangelegenheid u wilt dat ik iets voor u onderneem. Het ga u goed. Zeitz, 5 mei 1533 Julius Pflug |
|