De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2803 Aan Johannes Agricola
| |
[pagina 98]
| |
Desiderius Erasmus van Rotterdam aan zijn vriend Johannes Agricola Ammonius, hoogleraar in de geneeskunde en de Griekse taal te Ingolstadt, gegroetJouw genegenheid doet mij veel genoegen en aan jouw bijzonder nuttige werken, allerbeste Agricola, geef ik van harte mijn zegen, zoals billijk is, want over geesten als de jouwe heb ik mij altijd ten zeerste verheugd. Ik weet bovendien niet op welke nog fraaiere gronden jij de herinnering aan jouw ijver kunt aanbevelen aan het nageslacht. De reden waarom jouw kwaliteiten verheerlijkt zullen worden, is namelijk dat jij als eerste de zware taak hebt opgevat de therapeutische methode van Galenus van commentaar te voorzien. Dat Galenus het hoogtepunt van alle geneeskunde vormt, wordt bevestigd door het oordeel en de loffelijke getuigenissen van vele geleerde mannen die uit deze auteur de beginselen van de ware geneeskunde hebben opgedaan. Hierom hoop ik, hooggeachte Johannes, dat jouw inspanningen jou de beloning en de waardigheid zullen opleveren die je toekomen op grond van je geleerdheid en je verrichtingen. Was het maar waar dat ik je de TheseusGa naar voetnoot1. kon bezorgen die je wenst! De bode staat hier te trappelen en ik moet tegelijkertijd aan veel mensen schrijven, zodat ik nauwelijks een half uur over had, maar hier is dan ongeveer wat ik tussen mijn onafzienbare bezigheden heb kunnen noteren. De twee Griekse verzen die Galenus citeert in boek 1, hoofdstuk 2 zijn te vinden in de Orestes van Euripides, op de vijfde pagina vanaf het begin van het verhaal.Ga naar voetnoot2. Of het derde vers Grieks is weet ik niet; het is in elk geval geen Latijns vers en als het een vers is, heeft Galenus het zelf toegevoegd. De droom van Orestes is niets anders dan een ijldroom zoals krankzinnigen die hebben. Het gaat om woorden die Elektra spreekt tot haar broer Orestes, die in zijn waanzin denkt te zien wat hij niet zag. Het verbaast me dat de vertaler eidenai heeft weergegeven met ‘weten’, terwijl ‘zien’ of ‘waarnemen’ beter op zijn plaats zou zijn.Ga naar voetnoot3. De Tabiërs die Galenus beschrijft in boek 5, hoofdstuk 12, worden genoemd door Stephanus in zijn boek over de steden.Ga naar voetnoot4. Hij vermeldt dat het een volk is uit Italië waarbij Remus is opgegroeid. Ongetwijfeld is er meer te vinden bij de geografen, maar daarvoor ontbreekt me de tijd. Met ‘in elkaar overgietende zeven’ bedoelt Galenus in boek 3, hoofdstuk 2, niets anders dan een verwarde mengeling van allerlei zaken. Verder duidt Galenus in boek 6, hoofdstuk 3 met kriomuzous (‘kwijlende | |
[pagina 99]
| |
schapen’) volgens mij mannen aan zonder oordeelsvermogen, dat wil zeggen, met een snotneus. Schapen hebben immers altijd snot in hun neus. Wat de overige vragen betreft heb ik geen gelegenheid erop in te gaan en ik heb ook niet bij de hand wat je vraagt. Een andere keer zullen we de taak met zorg volbrengen. Op dit moment kan ik me niet langer met je onderhouden: ik heb je dit geschreven terwijl ik meer dan overstelpt ben met bezigheden. Laat deze brief je daarom tot een groet zijn, zowel voor je buitengewone vriendelijkheid als voor je bijzondere trouwhartigheid jegens mij. Voor sommige zaken zal Georgius Agricola je uitkomst bieden, een man van uitmuntende geleerdheid; zijn werk over maten en gewichten, in vijf boeken voltooid, wordt inmiddels in Bazel gedrukt.Ga naar voetnoot5. Daarin maakt hij op scherpzinnige wijze veel zaken aannemelijk die de opvattingen van Budé, De Portis en Andrea Alciati weerleggen. Terloops heeft hij het ook over de maten en gewichten die door artsen worden gebruikt. Als je ooit mijn brief ontvangt (want ik hoor velen klagen over brieven die niet alleen zijn verzegeld en opengescheurd, maar zelfs geheel en al zijn verduisterd), doe dan alsjeblieft mijn hartelijke groeten aan de heer Matthias Kretz, die een kostbare schat bewaart in een aarden kruik. Ik heb de grootst mogelijke genegenheid voor de schitterende gaven Gods die de man in zich draagt. Het ga je goed. Freiburg in Breisgau, 3 mei in het jaar 1533 na de geboorte van Christus Voor de vuist weg geschreven |
|