De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2800 Aan Abel van Colster
| |
[pagina 93]
| |
te schrijven had. Je hebt me doen lachen met je opmerking dat mijn briefGa naar voetnoot3. zo droog was dat die al je kwade sappen zou kunnen opzuigen, en zo licht dat die als een kurk een zo groot man zou kunnen dragen om te voorkomen dat hij verdrinkt. De grote en wonderbaarlijke Erasmus die jij beweert te hebben gezien, is mij volslagen onbekend en nog nooit door mij gezien of gehoord. Het mindere deel van mijn wezen is inmiddels niet meer dan een oud vel. Het zou te wensen zijn dat het betere deel althans gedeeltelijk tegemoetkomt aan het fraaie beeld dat je ons schildert in je brief. Maar hierover zal ik niet verder met je redetwisten. Als er iets goeds in mij aanwezig is, is dat een geschenk van God, en ik kan het je redelijkerwijs niet kwalijk nemen dat jij Erasmus hebt bekeken door de waas waarmee een overmatige genegenheid en een buitengewone trouwhartigheid jouw ogen lijken te hebben bedekt. Uit dezelfde bron komt de voldoening waarmee jij jezelf bijzonder gelukkig acht omdat het jou te beurt is gevallen in het vriendenalbum van Erasmus te worden bijgeschreven. Ik heb veel betere redenen om mijzelf geluk te wensen, omdat mijn vermetelheid en schaamteloosheid zo gunstig hebben uitgepakt dat ik aan mijn vriendenlijst een zo grote naam heb toegevoegd. Dit laatste is mij des te dierbaarder omdat het afgelopen jaar, waarin een aantal belangrijke vrienden zijn heengegaan, mij een bittere armoede heeft bezorgd op het gebied van verreweg het waardevolste bezit. Want om alleen de voornaamste personen te noemen: in Engeland is William Warham gestorven, de aartsbisschop van Canterbury; in Wenen, in het gevolg van de keizer, Alfonso de Valdés, die al een groot man was, maar een zeer groot man was geworden als hij was blijven leven; in Polen Krysztof Szydłowiecki, de grootkanselier van het koninkrijk, aan wie de Tong is opgedragen.Ga naar voetnoot4. Het is terecht dat Holland jou een positie aan de top heeft gegeven van waaruit je beter kunt toezien op de staat, die op dit moment, naar ik hoor, gebrek heeft aan verstandige en waakzame hoeders. Wie heeft ooit gelezen, gehoord of gezien dat er een tijd bestond die woeliger en kwalijker was dan de onze? Maar vaarwel aan het klagen dat nergens toe leidt. Aangezien jij de gewoonte hebt je geest die uitgeput raakt door de beslommeringen van het Hof te laten uitrusten in mijn geschriften als in een lustoord, is te hopen dat mijn tuinen iets bevatten dat de ogen, de neus of de papillen van de uiterst fijngevoelige Colster kan behagen. Maar ze zijn onvruchtbaar, of als ze iets voortbrengen, gaat het om bieten, kaasjeskruid of prei, als het maar geen dollekervel of monnikskap is - die er wel degelijk staan volgens het geschreeuw van lieden die jij geestig aanduidt als eerbiedwaardig vanwege hun baard en hun pij. | |
[pagina 94]
| |
De manGa naar voetnoot5. over wie je mijn mening vraagt, acht ik zo hoog dat ik een afkeuring van zijn kundigheid niet kan verdragen. Zijn boek heb ik niet gelezen, maar nadat ik het te leen had gekregen, las een assistent het aan me voor - bij beetjes, uit geselecteerde hoofdstukken - tijdens de wandeling na de avondmaaltijd, omdat mij destijds vanwege aanhoudende werkzaamheden geen ander moment was gegund. Degene van wie het exemplaar was, stond me niet toe dat het langere tijd bij mij bleef. Uit wat ik links en rechts van het werk heb geproefd, heb ik afgeleid dat de man een vurige geest bezit, wisselend belezen is en een goed geheugen heeft, maar soms wijdlopig is in plaats van selectief en een stijl heeft die eerder onstuimig is dan bedaard. Met betrekking tot alle mogelijke onderwerpen laakt hij het slechte en prijst hij het goede. Maar er zijn mensen die alleen lof kunnen verdragen. Vandaag heb ik op zijn brief aan mij geantwoordGa naar voetnoot6. en hem de raad gegeven zich afzijdig te houden van deze beroeringen, als hem dat enigszins mogelijk is, want hij dreigt intussen een rechtvaardige oorlog met de theologen uit te vechten. Als hij dat niet kan en vastbesloten is het erop te wagen, moet hij twee dingen in de gaten houden: ten eerste dat hij strijdt vanuit een veilige positie, om niet in handen te komen van vijanden die men niet kan verslaan en evenmin gunstig kan stemmen; ten tweede, dat hij mij niet in zijn zaak betrekt. Hij schrijft namelijk dat hij evenveel met zijn wapens als met de mijne zal vechten: die passage uit zijn briefGa naar voetnoot7. beviel mij niet helemaal. Tot dusver lever ik slag in een hachelijke strijd met een hydra die geen zeven, maar een ontelbaar aantal koppen telt, en houd ik me nauwelijks staande vanwege de Zotheid en enkele andere vrijmoedig geschreven zaken. Ik vrees nu dat, als hij volhardt, alle haatgevoelens tegen mij opnieuw oplaaien. Welk voordeel hij verder denkt te kunnen behalen, zie ik niet. Als hij meent dat de theologen en de monniken door hem gecorrigeerd of overwonnen kunnen worden, vergist hij zich volkomen. Wat heeft hij eraan horzels die inmiddels ietwat vermoeid zijn geraakt, opnieuw te prikkelen en op de hoofden van goede mensen af te sturen? Wat Cornelis Hoen is overkomen,Ga naar voetnoot8. weet jij zelf het beste. Louis de Berquin had geen enkel gevaar gelopen als hij naar mijn raad had geluisterd. Eenmaal behaalde hij een overwinning. Hij bereidde zich voor op een triomf. Ik ried het hem af. Hij wilde er niet van horen. Hij was een voortreffelijk man | |
[pagina 95]
| |
met een aanzienlijke positie en een ongeveinsd karakter, die het hart op de tong droeg. In afwezigheid van de koning, die in Spanje verbleef,Ga naar voetnoot9. werd hij opnieuw gevangengezet. En hij zou zijn omgekomen als de moeder van de koning,Ga naar voetnoot10. en even later ook de koning zelf na diens terugkeer uit Spanje, hem niet te hulp waren gekomen. Na korte tijd werd hij uit de gevangenis overgebracht naar een gerieflijker verblijfplaats en uiteindelijk in goed vertrouwen vrijgelaten. Aldoor zong ik voor hem hetzelfde liedje, dat hij zich op vaardige wijze uit deze affaire moest terugtrekken. Hij beloofde zichzelf een zekere en luisterrijke zege, terwijl hij het opnam tegen zwermen monniken, tegen de theologische faculteit en tegen de purperen senaat.Ga naar voetnoot11. Met mijn waarschuwingen bereikte ik niets. Hij was met zichzelf ingenomen. Hoe liep het af? Met hem gebeurde hetzelfde als met Socrates, toen zijn rechters van plan waren een tamelijk mild vonnis over hem te vellen en naar gewoonte de verdachte vroegen welke straf hij passend achtte voor zichzelf. ‘Dat ik in het Prytaneum op staatskosten word onderhouden,’ antwoordde hij - dat gold in Athene als de hoogste eer. Getergd door zo'n hooghartig antwoord veroordeelden de rechters hem ter dood. Op dezelfde manier zei Berquin met onbewogen gelaat toen hem gevangenisstrafGa naar voetnoot12. werd opgelegd: ‘Ik ga in beroep bij de koning en de paus.’ Geërgerd door dit antwoord bepaalden de rechters dat hij op de Place de Grève moest worden verbrand.Ga naar voetnoot13. Zijn levenswandel was volkomen onberispelijk - over zijn leerstellingen heb ik nog geen duidelijkheid. Als hij zich hiervan niets aantrekt, moet hij mij in elk geval niet in zijn oorlog betrekken. Hetzelfde heb ik dikwijls van Berquin gevraagd en hij had beloofd dat hij dit zou doen, maar hij bedroog mij met zijn ondergang, zeer tot mijn ongemak. De theologen zouden nooit hun censuur tegen mij hebben afgekondigd als ze door hem niet waren uitgedaagd. Genoeg nu over dit vonnis. De rest zul je vernemen van mijn betrouwbare assistent die je deze brief bezorgt. Het ga je goed. Mijn hartelijke groeten aan de edelgrootachtbare heer Van Assendelft. Gegeven te Freiburg im Breisgau, 25 april 1533 |
|