De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2798 Aan Eustace Chapuys
| |
[pagina 89]
| |
bury, die voor mij evenveel waard was als veel anderen tezamen; in het gevolg van de keizer Alfonso de Valdés; in Polen Krzysztof Szydlowiecki, de grootkanselier van het koninkrijk. Ik ga voorbij aan de anderen die minder hoge posities bekleedden maar even toegewijd waren, onder wie Zacharias Deiotarus van Friesland, die de assistenten die ik van tijd tot tijd naar Engeland moest sturen, met graagte en plezier placht te ontvangen. Voor deze dienst was ik bijzonder dankbaar omdat de publieke herbergen weinig bescherming bieden tegen de besmetting door de verderfelijke pest die kort geleden vanuit Engeland, dat er al meer dan veertig jaar al te vertrouwd mee is, naar onze contreien is getrokken. U moet dan ook weten dat ik u zeer dankbaar zal blijven omdat u daarginds mijn Quirinus heeft ontvangen. Aangezien hij toen, door toedoen van sommige vrienden die heel weinig op u lijken, mijn zaken niet op de gewenste wijze heeft behartigd, heb ik hem opnieuw daarheen gestuurd in de hoop dat het lot mij deze keer wellicht gunstiger gezind is. Ik weet niet welk beeld u uit mijn geschriften heeft gekregen dat u met een zo vurige genegenheid heeft bezield, omdat ik weet dat alles wat ik doe ondermaats is. Maar ik waardeer uw toewijding aan mij temeer omdat ik mijn verdiensten minder in mij herken. In elk geval is er van Erasmus niets meer over dat u het aanzien waard zult vinden. U zou namelijk geen man te zien krijgen, maar een oud vel dat ronduit deerniswekkend zou zijn als we de overtuiging niet hadden dat als het omhulsel is afgelegd, een nieuw wezen zal verrijzen, blakend van jeugdige kracht. U lijkt ook te beseffen door welke golven ik heen en weer word geslingerd en door welke winden ik word opgejaagd. Maar de haven komt in zicht die met behulp van Christus een eind zal maken aan alle narigheid. Er wordt kwaad van mij gesproken en ik word door boze tongen verscheurd, en dat vooral door degenen aan wie ik de grootste diensten heb bewezen. Je zou denken dat dit mijn lot is. Toch zeggen de drukkers dat er nauwelijks een andere naam bestaat die beter verkoopt. Ik zou geloven dat ze me vleiden als ze me niet voortdurend om iets zouden vragen, al is het maar een klein voorwoord bij gebrek aan iets anders. Laat ik het volgende nog toevoegen. De wereld is tegenwoordig vol van rondzwervende lieden die hun oude banden hebben verbroken of er om andere redenen vandoor zijn gegaan. Omdat zij bijna naakter zijn dan een slangenvel,Ga naar voetnoot3. moeten zij met allerlei trucs in hun levensonderhoud voorzien, want een lege maag is een machtige charlatan. Sommigen weten uit mijn geschriften wie mijn vrienden zijn. Zij maken hun opwachting bij hen, geven zich uit voor mijn assistenten en leerlingen, ook al hebben ze mij nog nooit gezien, en onder dat voorwendsel troggelen zij aanzienlijke geldsommen van | |
[pagina 90]
| |
hen af. Zodra ze vrezen dat hun bedrog wordt doorzien, zoeken zij hun heil ergens anders. Ik wilde dat u dit weet, zodat u niemand moet geloven tenzij hij met name in mijn brieven wordt aanbevolen. Maar ik kan het u nog sterker vertellen. Hier een verhaal dat u zal doen lachen. Toen Christophe de Longueil mij in Leuven bezocht,Ga naar voetnoot4. vertelde hij dat een jongeman die bij de benedictijnen was weggelopen, genaamd Silvius (een verzonnen naam, neem ik aan),Ga naar voetnoot5. naar Rome was gegaan en een in mijn naam geschreven brief, waarin hij nadrukkelijk werd aanbevolen, aan paus Leo had overhandigd. Hij had namelijk gehoord dat ik destijds bij Leo in de gunst stond en ongetwijfeld had hij mijn handschrift geïmiteerd. De paus ontving de man met open armen en beloofde hem van alles. Nadat hij met onbekende bestemming was vertrokken, vroeg Leo uit eigen beweging waarom Silvius niet terugkwam. Maar toen stierf hij, ten prooi aan de koorts. Zou je dit niet met recht een vermakelijk staaltje van lef mogen noemen? Maar om te besluiten, beste man: hoewel u in die zin een voorsprong op mij heeft dat u mij met een brief en dienstbetoon tot vriendschap hebt bewogen, zal ik mij inspannen om niet de indruk te wekken weinig tegemoet te zijn gekomen met welwillendheid van mijn kant. Als zich een gelegenheid aandient waarin ik u op mijn beurt ten dienst kan staan of een genoegen kan doen, zult u zien dat het Erasmus niet ontbreekt aan vriendschappelijke bereidwilligheid, ook al ontbreekt al het andere. De rest zult u, als u het goed vindt, gedeeltelijk vernemen uit de memo's die ik aan mijn assistent heb meegegeven en gedeeltelijk uit diens relaas; hij is in mijn ervaring te goeder trouw en allerminst lichtzinnig. Ik betreur het bijzonder dat de Engelsen het te stellen hebben met de Schotten. Het komt me voor dat ik aan dat land, dat mij zoveel voortreffelijke vrienden heeft opgeleverd, meer verschuldigd ben dan aan het land dat mij heeft voorgebracht. Toch benauwt het me hevig dat Holland er ongenadig van langs krijgt, nu eens van de Denen,Ga naar voetnoot6. wat nieuw is, dan weer van de Geldersen, wat niets nieuws is. Wat Hesiodus zei, was een orakelspreuk: een slechte buur is een ramp.Ga naar voetnoot7. We hebben hier te maken met krijgslisten van heersers. Ik wens u alle goeds, mijn toegewijde vriend. Gegeven te Freiburg im Breisgau, 23 april 1533 |
|