De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986

2793 Aan Erasmus Schets
[Freiburg], 19 april 1533

Hartelijk gegroet. Uit geen van de drie brieven^1. die ik inmiddels heb ontvangen kon ik opmaken of Peter, de stadsbode van Freiburg, mijn brieven aan jou heeft afgegeven. Eén daarvan was voor jou bestemd,^2. waarbij een brief aan Barbier zat ingesloten. De tweede was voor Karel Uutenhove, waaraan een brief voor de thesaurier van Vlaanderen^3. was toegevoegd. De derde was voor Goclenius. Sommige brieven zijn blijkbaar bezorgd, maar of Peter jou in Antwerpen heeft bezocht weet ik niet en wil ik graag weten. De menselijke onbetrouwbaarheid van tegenwoordig is verbazend.

1. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven.

2. Brief 2781. De overige genoemde brieven zijn niet bewaard gebleven.

3. Pieter van Griboval.

[p. 83]

Molendino feliciteert mij omdat ik inmiddels met Barbier tot een akkoord ben gekomen. Hij zegt dat hij dit van jou heeft vernomen. Als ik me niet sterk vergis, lacht die hoveling me vierkant uit. Maar misschien doe hij dat niet ongestraft.

Aan jouw benedictijn^4. heb ik geschreven via deze bezorger.^5. Als ik had geweten dat je naar Frankfurt zou komen, had ik de brief naar jou gestuurd. Ik zou niet willen dat de brave jongeman roekeloos handelt, vooral niet in deze tijd.

Houd het geheim dat Olahus je heeft toevertrouwd voor je. Ik weet niet in welke mate ik daarginds op waardering kan rekenen. Het is me voldoende als ik er veilig zal zijn.

Als datgene waarmee we bezig zijn, tot niets leidt, zou ik willen dat je aan mijn Quirinus hier bij zijn terugkeer uit Engeland een beknopte kwitantie geeft van het geld dat je beheert. Want op grond van een brief, ook al heb ik er veel, kan ik niets van de erfgenamen opeisen.

Het ga je goed. 19 april 1533

Je Erasmus van Rotterdam

Aan de hooggeachte heer Erasmus Schets. Te Antwerpen

4. Zie brief 2763.

5. Quirinus Hagius.