De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
2792 Aan Nicolaus Olahus
| |
[pagina 81]
| |
Ik heb van veel dingen spijt, maar van mijn vertrek heb ik nooit spijt gehad en als er geen religieuze tweedracht was ontstaan, had ik volgens mij daargindsGa naar voetnoot6. heel goed oud kunnen worden. Deze stad hier is kil, het klimaat ongezond, de bevolking houdt niet van vreemdelingen en ik kan me nergens vertonen zonder dat het voortdurend gonst van de geruchten. Het zou niettemin goed zijn voor mijn gezondheid dat ik eens verhuis. De aanhangers van Oecolampadius haten mij hartgrondig en dat is wederzijds. In Besançon heerst grote onenigheid tussen de geestelijkheid en de stadsraad. De stadsraad nodigt me uit, de geestelijkheid huivert voor mijn komst. Daarginds bij jullie gaat het wat kalmer toe en een oude man is nergens beter op zijn plaats dan in zijn vaderland. De Duitse vorsten zijn het over weinig eens; ik vrees dat hier in de afwezigheid van de keizer een grote beroering zal ontstaan, want de voortekenen daarvan nemen toe. Ik ben niet zozeer bedacht op mijn toelage als op een eerzame reden om van hier weg te gaan. Geen praatzieker of ijdeler slag mensen dan die evangelischen. Ik meen dat het de monniken en theologen inmiddels voldoende is gebleken hoezeer ik van mening verschil met de leiders van de sekten, van wie hier een geducht gevaar voor mij uitgaat. Ze zijn onophoudelijk in de weer en niemand is meer op wraak belust dan lieden van dit soort. Ik wens LievenGa naar voetnoot7. het beste, maar ik betreur zijn lichtzinnigheid die maakt dat hij voortdurend elke kans laat schieten die hem wordt geboden. Hij was voorbestemd voor de letteren en het was overeengekomen dat hij zich in Leuven op de geneeskunde zou toeleggen. Hij verdeed daar zijn tijd en later gebeurde hetzelfde in Parijs. Toen hij uiteindelijk zijn boeken had verkocht en al zijn geld had opgemaakt, begon hij te bedelen, her en der hengelend naar een baan. Dat ging hem ook niet goed af. In Augsburg was het hof hem zeer gunstig gezind. Hij verdiende daar een aardig salaris en smeet alles over de balk. Ik gaf hem de raad op zoek te gaan naar een vrouw met een behoorlijke bruidsschat, naar het voorbeeld van De Schepper; hij trouwde een vrouw die berooid was. Nooit heeft hij in enig opzicht naar de raad van zijn vrienden geluisterd en van zichzelf is hij een losbol. Wat voor leven hij nu voor zich ziet, weet ik niet. Ik heb jouw briefGa naar voetnoot8. gekregen waarin je melding maakte van zijn roekeloos gesloten huwelijk, maar ik heb om bepaalde redenen wijselijk gedaan of ik van niets wist. Ik heb ook het gezwatel van de DeenGa naar voetnoot9. ontvangen, die ik graag bisschop zie worden in zijn eigen Denemarken. Hij | |
[pagina 82]
| |
draagt mij misschien geen haatgevoelens toe, maar met zijn onbesuisde goede bedoelingen richt hij meer schade aan dan een vijand zou doen. Wat had het voor zin Scaliger met gebrekkige versjes aan stukken te rijten en een Camarina in beweging te brengenGa naar voetnoot10. die beter niet kan worden aangeraakt? Ik schrijf dit zonder terughoudendheid, omdat er geen gevaar bestaat dat via mijn zeer trouwe assistentGa naar voetnoot11. het gerucht hier uitlekt dat ik dit doe om op eervolle wijze naar Brabant te worden teruggeroepen. Het is toch veiliger als weinigen hiervan weten. Ik zou beslist niet willen dat men weet of gelooft dat ik hiernaar streef. Als ik niet word teruggeroepen zolang het nog zomer is, kan ik niet zonder gevaar voor mijn broze lichaam op reis gaan. Als de zaak naar wens wordt geregeld, zal ik de terugkeer van mijn Quirinus uit Engeland niet afwachten maar snel ik toe. Zo niet, dan moet ik hier de komende winter doorbrengen, maar nadat ik het testament heb opgesteld dat ik in Bazel had gemaakt. Met betrekking tot deze zaak heb ik een brief van koning Ferdinand aan het stadsbestuur van Freiburg; ik heb een duidelijke, algemene oorkonde van de keizer en een breve van de paus.Ga naar voetnoot12. Maar als ik iets over het hoofd zou zien, zal dat niet lang veilig blijven voor het stadsbestuur hier, zoals ik op grond van menig voorbeeld kan voorspellen. Die lieden zijn belust op buit. Het ga je goed. Freiburg, 19 april 1533 |
|