De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2787 Van Christoph von Stadion
| |
[pagina 71]
| |
theologen en monniken die hiermee niets anders bereiken dan dat ze hun eigen domheid tentoonstellen. Het gerucht gaat dat koning Ferdinand tot overeenstemming is gekomen met zijn tegenstanderGa naar voetnoot2. over de onderhandelingen met de Turken; tot dusver weten we niets met zekerheid, behalve dat Hongarije aan Ferdinand blijft. We verwachten op elk moment de volledige inhoud van het verdrag. De inwoners van Augsburg beraden zich al lange tijd over de mis en de beelden, op aandrang van hun predikers. Te vrezen valt dat ze de mis en de beelden zullen afdanken, samen met de complete geestelijkheid. De inwoners van Neurenberg hebben de mis in zoverre veranderd dat ze die niet opdragen als er geen communicanten aanwezig zijn en ze het sacrament niet aan de kerkgangers tonen, zoals tevoren de gewoonte was. De paus heeft aan de Duitse kreitsen geschreven over het bijeenroepen van een algemeen concilie, zoals te lezen valt in een bericht dat bij deze brief is ingesloten. De keizer heeft in dezelfde zin geschreven, in het Duits. Maar ik verneem nu dat dit alleen maar mooie woorden zijn geweest. Wat de dwalingen van kardinaal Cajetanus betreft,Ga naar voetnoot3. zou ik denken dat de eerste stelling, namelijk dat een man wiens vrouw overspel pleegt een andere vrouw mag nemen, geheel juist is, gezien de uitdrukkelijke tekst in Matteüs 19 waarvan de woorden luiden: ‘Zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel’.Ga naar voetnoot4. Als hij haar dus verlaat om hoererij en een ander trouwt, pleegt hij geen overspel. Ik zie niet in welke andere betekenis van deze woorden kan worden afgeleid, aangenomen dat hieraan niet in de weg staat wat Paulus zegt in Korintiërs 7: ‘Niet ik, maar de Here’ enzovoort,Ga naar voetnoot5. waar hij lijkt te gebieden dat het de man om geen enkele reden is toegestaan zijn vrouw te verlaten en een ander te nemen, want de woorden van Paulus moeten worden begrepen in de geest van Christus volgens de hiervoor geciteerde passage uit Matteüs 19. Juristen zeggen dat de uitspraak van een rechtsgeleerde moet worden begrepen volgens de wet die hij ter sprake brengt. En waar Paulus zegt ‘Niet ik, maar de Here’, verwijst hij naar de passage uit Matteüs 19, zoals de theologen naar voren hebben gebracht. Hieruit volgt dus dat de woorden van Paulus in het licht van die passage moeten worden begrepen. En Christus maakt een uitzondering voor overspel, dus lijkt Paulus dezelfde uitzondering te maken. Hiervoor pleit wat | |
[pagina 72]
| |
jij op zeer kundige wijze hebt geschreven in je Supputatio tegen Noël Béda. Dan de stelling dat de mondelinge biecht niet is ingesteld door Christus. Dezelfde opvatting leiden de canonisten af uit het hoofdstuk Omnis utriusque sexus van De penitentiis et remissionibus;Ga naar voetnoot6. in verband daarmee citeert Panormitanus velen die dezelfde opvatting zijn toegedaan. Met betrekking tot het hoofdstuk over de penitentie, eerste paragraaf,Ga naar voetnoot7. verkondigen zij wat jij over dit onderwerp uitvoerig hebt beschreven in je apologie tegen Lee over Handelingen 19, ‘verkondigende hun daden’,Ga naar voetnoot8. en alle autoriteiten en argumenten die naar gewoonte voor de tegengestelde opvatting worden aangevoerd, doen er weinig toe en bewijzen niets, naar mijn mening. Dat in de kerk beter kan worden gebeden in de volkstaal dan in het Latijn is volgens mij maar al te waar, aangezien hierdoor de devotie van de aanwezige toehoorders groter en intenser wordt. Het woord van God is niet gebonden aan een bepaalde taal. Wat is er dan op tegen dat het in elke taal wordt verkondigd? Wat betreft het celibaat van geestelijken zou het volgens mij zinvol zijn dat hun wordt toegestaan een huwelijk te sluiten en zie ik niet de minste reden waarom dit niet zou mogen of niet zou kunnen. Ditzelfde heeft Panormitanus aangeraden in zijn commentaar op het hoofdstuk Cum olim van De clericis coniugatis,Ga naar voetnoot9. tenzij hij daar dezelfde onjuiste opvatting was toegedaan die velen tegenwoordig erop nahouden, namelijk dat dit feitelijk niet aan priesters kan worden toegestaan vanwege hun gelofte, die tot het goddelijk recht behoort. Maar dit levert naar mijn mening geen enkel bezwaar op, want een eed behoort niet minder tot het goddelijk recht dan een gelofte; en als iemand tienmaal een eed heeft gezworen dat hij niet zal trouwen en toch zou trouwen, zou het huwelijk desondanks geldig zijn, niettegenstaande alle eden. Dit wordt zo bepaald door het canoniek recht. Waarom geldt ditzelfde recht dan niet als iemand trouwt in weerwil van zijn gelofte, aangezien een gelofte uit hoofde van het goddelijk recht niet meer kracht heeft dan een eed - en als dat toch zo is, dan als uitvloeisel van menselijke rechtsbepalingen? Die rechtsbepalingen kunnen zodoende verdwijnen, want wie ze kan afkondigen, kan ze ook weer intrekken. Waarom verdwijnen ze dan niet als daarvoor zoveel goede redenen voorhanden zijn dat men degenen die zich ertegen verzetten, nauwelijks kan verontschuldigen voor laster? Of onenigheid die tussen dergelijke echtelieden zonder hoop op verbetering is ontstaan, een goede reden is voor de ontbinding van het huwelijk, zo- | |
[pagina 73]
| |
dat elk van beiden met wederzijds goedvinden een huwelijk met een ander kan aangaan, zou ik niet durven zeggen, gezien de uitspraak ‘Hetgeen God samengevoegd heeft, scheide de mens niet’.Ga naar voetnoot10. Niettemin schijnt mij toe dat als bij goddelijk recht gebeuren kan wat de kerk zichzelf toestaat, namelijk dat zij een wettig gesloten huwelijk ontbindt voordat de geslachtsdaad is gevolgd omdat een van de echtelieden intreedt in het religieuze leven, hetzelfde kan gebeuren ten aanzien van de eerder genoemde rechtsregel, aangezien een dringender reden voor ontbinding bestaat. Maar ik betwijfel enigszins of de kerk een wettig gesloten huwelijk wel kan ontbinden wegens een intrede in dat soort leven, want nergens in de Heilige Schrift kan men vinden dat aan de kerk een dergelijke bevoegdheid is gegeven. Dit is wat ik denk van de dwalingen van Caietanus. Maar dit alles laat ik jou ter beoordeling over; ik wens je een goede gezondheid toe. Dillingen, 4 april in het jaar '33 Je Christoph, bisschop van Augsburg |
|