De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2779 Aan Andreas Silvius
| |
[pagina 57]
| |
dat het wordt opgenomen als het op tijd aankomt.Ga naar voetnoot2 Ik stuur het nu opnieuw toe voor het geval dat de jongelui zich ergens onderweg ophouden, zoals met die Duitser is gebeurd.Ga naar voetnoot3 Cajetanus heeft uit mijn boeken diverse uitspraken opgetekend waaraan de theologen aanstoot nemen, maar hij heeft ze weergegeven in vijandige bewoordingen. De bisschop van Veroli, tegenwoordig gezant te Luzern,Ga naar voetnoot4 schreef me ervoor te hebben gezorgd dat de paus hem het zwijgen oplegt. Het verbaasde me dat de paus zozeer op mijn hand was; nu begrijp ik dat dit in het belang van Cajetanus is gebeurd. Toch had ik me beklaagd over Béda in brieven aan kardinaal Campeggi, Cajetanus en de bisschop van Veroli.Ga naar voetnoot5 Cajetanus heeft me inmiddels op allervriendelijkste wijze geantwoordGa naar voetnoot6 en vertelde dat de paus hem gunstig gezind is, dat hij mijn laatste aan hem geschreven brief aan de paus heeft laten zien en dat die de hele brief zorgvuldig heeft doorgelezen, zonder zelfs de Griekse woordjes die ik aan het eind had toegevoegd onbegrepen te laten. Aan De Brie heb ik geschreven met het verzoek jou namens mij zeven écus te geven;Ga naar voetnoot7 ik wil graag weten of hij dat heeft gedaan. Over de positie bij de bisschopGa naar voetnoot8 die De Brie je heeft bezorgd heb ik geschreven dat het me spijt als jouw huidige omstandigheden zo benard zijn als je schrijft. Ik vertrouw erop dat jij je rechtschapenheid ook aan het hof zult bewaren. Aan de hoven van tegenwoordig raakt men gewoonlijk binnen de kortste keren uitgeput, dat wil zeggen, je vleugels worden verwijderd zodat je niet kunt wegvliegen; vervolgens word je af en toe lekkergemaakt met beloften en houden ze je een koek voor om je niet te ontmoedigen, zodat er nooit meer een uitweg is voor wie eenmaal in die fuik is beland. Maar ik denk dat die bisschop een goed mens is. Doe daarom je best zoveel mogelijk te behouden wat je hebt en zie erop toe dat je salaris wordt omgezet in een prebende. Beschermheren zijn immers sterfelijk en ook als zich iets dergelijks niet voordoet, zijn veranderingen van gezindheid aan de orde van de dag. Ik zou niet willen dat jij in een dergelijk leven je ouderdom bereikt. Je kunt het twee jaar proberen; als het niet lukt, haast je dan je ervan los te maken. Het leek me goed dit te herhalen voor het geval dat de brief niet wordt bezorgd die ik aan anderen had toevertrouwd. | |
[pagina 58]
| |
Omphalius (ik weet niet welke, want ik begrijp dat er twee zijn) schreef meGa naar voetnoot9 dat jullie Carinus hebben bezocht toen hij gewond het bed moest houden en hem erop hebben gewezen dat een bode klaarstond als hij me iets wilde schrijven. Niet is zinlozer dan die Camarina aan te raken.Ga naar voetnoot10 In een pakket brieven dat mij kort geleden bereikte, zat een goed verzegelde brief voor Simon Grynaeus voor wie nog een tweede brief ingesloten leek te zijn. Ik herkende het handschrift van Carinus niet meteen en zond de brief daarom nietsvermoedend en te goeder trouw door naar Grynaeus, terwijl ik in mijn eigen brief toevoegde dat ik de brief doorstuurde met meer vertrouwen dan waarmee sommige lutheranen mijn brieven behandelen. Grynaeus dacht dat ik door brieven van anderen op de hoogte was gebracht en verried zich door te zeggen dat de brief van Carinus voor mij was bestemd, maar dat aan hem de beslissing was gelaten de brief aan mij te sturen of liever in het vuur te werpen; hij had het laatste gedaan, omdat de brief tamelijk vleiend begon maar het vervolg vol zat met vergif. Ik weet niet of degenen die de man ophitsen daarvandaanGa naar voetnoot11 komen; als dat het geval is, kalmeer hen dan alsjeblieft. De jongeman heeft een buitengewoon zwartgallig temperament en is geheel overgeleverd aan zijn emoties, waaraan hij geen enkele maat weet op te leggen; zijn taal is buitengewoon onbeheerst als iemand hem kwetst; in dit opzicht koestert hij weinig bezonnen opvattingen over het evangelie. Met dergelijke lieden wens ik geen vriendschap en geen vijandschap te hebben. Ik wens dat je me in deze aangelegenheid helpt, verstandig als je bent. Voorkomen moet worden dat hij iets van mijn zaken te weten komt. Hij brieft alles door aan de geloofsgenoten die hij in Bazel heeft en voegt er zijn emoties aan toe. Hij is een jongeman met een gevaarlijke inslag, vooral omdat hij niets te verliezen heeft; naar ik hoor, is hij van zijn vaderland, zijn erfdeel en zijn prebende beroofd. Ik verzoek je mij hierover te waarschuwen als je iets vernomen hebt dat ik maar beter kan weten. Het ga je goed. Freiburg, 15 maart in het jaar 1533 na de geboorte van Christus Je Erasmus van Rotterdam Ik heb deze brief verstuurd via Anton Bletz |
|