2778 Aan de stadsraad van Besançon
Freiburg, 12 maart 1533
Hartelijk gegroet. Illustere heren en edelachtbare bewindslieden, de vriendelijkheid die u mij al enkele malen heeft bewezen en die alles overtreft wat ik had durven vragen, verwelkom en begroet ik van ganser harte. Uw eervolle geschenk was mij weliswaar uiterst aangenaam, maar ik heb het toch niet zonder verlegenheid aanvaard. Wat door dergelijke heren uit eigen beweging wordt toegestuurd aan iemand die niets had gevraagd of verwacht, moest wel bijzonder veel genoegen doen. Maar aan dit genoegen heeft zich een zekere verlegenheid gehecht toen ik overwoog dat ik mij nog nooit verdienstelijk heb gemaakt voor u of voor de stadsgemeenschap die u bestuurt, terwijl mij geenszins voor ogen staat wat ik uit dankbaarheid terug zou kunnen doen. Niettemin doe ik u de oprechte belofte dat als iemand mij opmerkzaam maakt op enige zaak waarin ik de heren die mij uitmuntende diensten hebben bewezen, op mijn beurt een genoegen kan doen, ik alles in het werk zal stellen om hen te doen begrijpen dat het hun beschermeling niet aan ijver en bereidwilligheid heeft ontbroken. Moge de Heer uw hoogaanzienlijke raad en uw eminente stadsgemeenschap beschermen en in alles voorspoed bezorgen.
Gegeven te Freiburg im Breisgau, 12 maart in het jaar 1533 na de geboorte van Christus
Uw zeer toegewijde beschermeling Erasmus van Rotterdam, eigenhandig ondertekend
Aan de hoogedelachtbare president en de illustere raad die het bestuur uitoefenen over de befaamde stad Besançon