2777 Van Juan Luis Vives aan Gilbert Cousin
Oxford, 10 maart [1533]
Juan Luis Vives aan de voortreffelijke en zeergeleerde jongeman Gilbert Cousin van Nozeroy, assistent van Erasmus, gegroet
Uit jouw twee brieven, beste Cousin, waarvan de ene door Lieven Algoet uit Antwerpen is verstuurd en de andere is bezorgd door Quirinus, burger van Den Haag, kon ik niet opmaken wat ik heel graag wilde weten, namelijk of de briefGa naar voetnoot1. is aangekomen die ik in Londen aan Erasmus en jou had geschreven. Ik heb het sterke vermoeden van niet, omdat jij er in jouw brief niets over hebt gezegd. Voor de boeken die Quirinus heeft bezorgd ben ik je buitengewoon dankbaar. Ik zal ze lezen in mijn vrije tijd. Met jouw brieven zal ik doen wat je me vraagt; ik heb de ene al doorgestuurd aan Charles Mountjoy.
Beste Cousin, dikwijls heb ik je verzocht mij vaker te schrijven, met name over de gezondheid en het welzijn van onze leermeester Erasmus, die mij niet minder aan het hart gaan dan die van mijzelf, al was het maar om niet te hoeven afgaan op geruchten of daardoor te worden ontsteld. Ik vraag je dit nu met des te meer klem omdat mij vanuit Antwerpen dingen zijn geschreven over zijn gezondheid die me doen huiveren als ik er alleen maar aan denk. Toch is het niets nieuws dat ik deze en dergelijke zaken over hem te horen krijg; doordat ik hiertegen als het ware gehard ben, word ik er minder door getroffen. Maar hoe vaker ik dergelijke zaken verneem, hoe meer ik verschrikt raak door de menselijke lotgevallen en de gedachte aan de sterfelijkheid die ons allen eigen is. Goclenius heeft me gerustgesteld en verteld dat in Brabant een onheilspellend bericht over Erasmus de ronde deed, waarover alleen slechte mensen zich verheugden, maar dat hij had begrepen dat bij jullie alles in orde was, iets waarvoor ik Christus buitengewoon dankbaar ben.
Ik ben hier onbarmhartig ontvangen door winderig, bewolkt en regenachtig weer en eetgewoonten die sterk afwijken van wat ik gewend ben. Voor het overige gaat alles uitstekend, Goddank. De hoge edelen zijn op mij gesteld en mij gunstig gezind en laten dat zien met hun daden. Toch staat voor mij vast dat ik in de maand juni naar Vlaanderen terugkeer. Omdat ik je in een andere brief heb verteld wat ik je toewens, ben je op de hoogte van wat ik van je denk en wat ik voor je hoop; maar wat je ook zult besluiten, ik wens dat God je zal begunstigen. Je zou me een groot plezier doen door namens mij de groeten over te brengen aan onze gezamenlijke leermeester Erasmus en aan Zasius en Glareanus. Het ga je goed!
10 maart. Te Oxford