De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Desiderius Erasmus van Rotterdam aan alle liefhebbers van de letteren, gegroetAls, volgens het oude spreekwoord, in elke zaak matiging het beste is,Ga naar voetnoot1 was het passend ook bij het verzamelen van spreekwoorden een maat aan te houden; ook voor de beste dingen geldt immers, als er geen verzadiging van bestaat, toch in elk geval een zekere maat. Om velerlei redenen had ik dan ook besloten voortaan af te zien van studie op dit gebied: omdat het thema naar zijn aard onuitputtelijk is, zodat men niets bereikt als men te werk gaat met het doel niets achterwege te laten (vooral nu oude auteurs het licht zien die zich tot dusver verborgen hielden); of omdat aan deze onderneming zoveel moeite is besteed dat volgens mij te vrezen valt dat de lezer, in zijn afkeer van de overdaad, eerder zal roepen: ‘Ho! Nu is het genoeg!’Ga naar voetnoot2 dan nog een aanvulling te verlangen; of omdat mijn leeftijd en mijn geestesgesteldheid, die in de tussentijd allerminst gelijk is gebleven,Ga naar voetnoot3 zich afwenden van dit soort literatuur en veeleer worden aangetrokken tot zaken waarvoor het zelfs niet ongepast en nutteloos is zich dood te werken; of omdat ik overwoog dat dit soort bloempjes en parels waarmee de geleerden hun werken plachten op te sieren, wat meer charme zouden hebben wanneer men die tevoorschijn haalt uit auteurs die niet aan jan en alleman worden versjacherd, in plaats van ze te ontlenen aan platgetreden verzamelwerken van dit soort. Toch heeft dit de oude Grieken er niet van weerhouden dat talrijke ernstige en geleerde mannen verzamelingen van spreekwoorden samenstelden. Ook voor mij hebben overwegingen van nut de doorslag gegeven, omdat ik besefte dat dit werk een grote bijdrage levert aan het herstel van fouten bij oude auteurs alsook aan het wegnemen van hindernissen die het gemiddeld ontwikkelde publiek voortdurend oponthoud bezorgen. En dat ik nu een niet geringe eindversiering heb toegevoegd, heeft dan ook meer te maken met de aandrang van de drukkers dan met mijn eigen wens. Doordat ik namelijk vroeger met de voortreffelijke Johann Froben en nu met Hieronymus Froben, die in alles op zijn vader lijkt, in een vriendschap als van Pylades verbonden ben en beiden dezelfde, bewonderenswaardige ijver aan de dag leggen ter bevordering van de ware geleerdheid, kan ik hun niets weigeren, hoewel ik soms tegen bepaalde zaken nee wilde zeggen, of misschien zelfs moest zeggen. Ik zou willen dat het werk dat ik hieraan heb besteed, voor de geleerden evenzeer van nut is als het mijn weerzin heeft gewekt. Maar zelfs als niets van dit alles van toepassing zou zijn, leek het mij toch nogal onbeleefd en onaardig niets over te laten voor andere geleerden om zich met dit thema bezig te houden; dankzij hun geestkracht, hun jeugdige ijver of een grotere | |
[pagina 45]
| |
belezenheid zullen zij voor de wetenschap een rijkere oogst binnenhalen. Het is allerminst mijn bedoeling hun pogingen te dwarsbomen; het zal mij zelfs ten zeerste verheugen als iemand mijn werk in de schaduw stelt. Ik zou slechts willen dat de lezer niet vergeet waarop ik al eerder heb gewezen: dat hij niet vreemd moet opkijken als in dit werk passages voorkomen die op verschillende momenten zijn geschreven. Oorzaak hiervan zijn de talrijke uitgaven met nieuwe toevoegingen. Een voorproefje van het werk heb ik namelijk in 1500 laten verschijnen in Parijs, bij de drukker Johannes Philippi, Duitser van geboorte, die destijds een bedrijf had in de Rue Saint-Marcel,Ga naar voetnoot4. bij het uithangbord van de Drievuldigheid. De drukker heeft de maand niet vermeld, maar de brief van Fausto Andrelini die aan het werk voorafgaat, is gedateerd op 15 juni van hetzelfde jaar. Enige tijd later bracht Josse Bade een roofdruk uit, vervolgens Matthias Schürer te Straatsburg. Daarna heb ik het werk, uitgegroeid tot een boek van behoorlijke omvang, in 1508 uitgegeven bij Aldo Manuzio. De uitgave van Aldo werd zonder mijn medeweten overgenomen door Johann Froben, die hetzelfde werk meer dan zevenmaal heeft uitgebracht, steeds met toevoegingen. Aangezien dit soort geschriften bestaat uit het werk van her en der bijeenplukken, heeft de eerste Latijnse auteur die zich op het verzamelen van spreekwoorden heeft toegelegd, niet zoveel lof gekregen, behalve voor zover zijn bekwaamheid in de beoordeling en de behandeling enige verdienste had. Als iemand voor de dag komt met een oudere uitgave dan die waarvan ik heb aangetoond dat ze de eerste is, zal ik hem met genoegen de eer gunnen als eerste op deze vruchtbare gedachte te zijn gekomen. En het is beslist verwonderlijk dat hoewel bij de Grieken zoveel beroemde auteurs zich op kundige wijze met dit genre hebben ingelaten, er niemand onder de Latijnse auteurs is geweest, zelfs niet onder de menigte van de grammatici, die zich aan een vergelijkbare taak heeft gewaagd, terwijl in de Latijnse tuinen naar mijn idee niet minder van zulke bloempjes bloeien dan in de Griekse. Maar op een of andere manier heeft een overmatige bewondering voor de Grieken ertoe geleid dat de Latijnse auteurs kennelijk hun eigen zaken hebben verwaarloosd. Overigens zie ik niet waarom men Vergilius minder hoog zou moeten aanslaan dan Homerus of Hesiodus, of Seneca (wie hij ook was)Ga naar voetnoot5. minder hoog dan Euripides, of Plautus en Horatius minder hoog dan Aristophanes - want Cicero overtreft ruimschoots Demosthenes, althans waar het om dit onderwerp gaat. Degene onder de Latijnse auteurs die er als eer- | |
[pagina 46]
| |
ste mee is begonnen, heeft derhalve een verdienstelijke en vruchtbare taak op zich genomen. Nadat twee jaar waren verstreken sinds ik mijn voorproefje van het werk had gegeven, kwam mij bij toeval tijdens mijn verblijf in Leuven, wellicht door toedoen van Jérôme de Busleyden die toen juist uit Italië was aangekomen, een boekje in handen dat adagia in het vooruitzicht stelde.Ga naar voetnoot6. Daarin trof ik zo'n zeventig spreekwoorden aanGa naar voetnoot7. die waren verzameld uit de commentaren van Latijnse auteurs, met name van Filippo Beroaldo. Ik vergeleek het jaar en de datum van de uitgave; het jaar was hetzelfde, maar mijn uitgave was drie maanden ouderGa naar voetnoot8. en de zaak zelf maakte voldoende duidelijk dat de auteurs elkaar onbekend waren, maar elk op dezelfde gedachte waren gekomen. Als het er dus om gaat wie als eerste dit onderwerp heeft behandeld, was elk van ons de eerste, als de eerste degene is die niemand heeft nagevolgd. Ik heb het dan over de Latijnse auteurs. Als degene die meer spreekwoorden heeft uitgegeven, deze heeft verrijkt, dan heb ik ze natuurlijk verrijkt: in mijn eerste uitgave heb ik er meteen al ruim achthonderd opgenomen, waarvan ik een groot deel had ontleend aan de Griekse fragmenten van Diogenianus.Ga naar voetnoot9. En nadat ik ze bij duizenden tegelijk had uitgegeven, was het voor iedereen gemakkelijk uitvoerbaar aan zijn verzameling een supplement toe te voegen dat naar eigen zeggen aan de beste auteurs was ontleend, en gelogen was dat toch niet. Want ik heb mijn duizenden spreekwoorden allemaal aan de beste auteurs ontleend en zorgvuldig hun namen vermeld, zoals het hoort, duidelijk makend wat ik van wie had overgenomen, zodat ik zelfs ApostoliusGa naar voetnoot10. niet heb beroofd van de hoeveelheid eer die hem toekomt - zo weinig was het mijn bedoeling te pronken met andermans veren. Ik zou het misplaatst vinden op deze zaken in te gaan als ik niet zou zien dat sommigen zich in ernst beijveren om de indruk te wekken dat zij als eersten dit genre in zwang hebben gebracht, en anderen om de indruk te wekken dat zij niets aan mijn uitgaven hebben ontleend, maar hun hele verzameling zelfstandig en op eigen kracht hebben samengesteld. Maar als zij recht- | |
[pagina 47]
| |
streeks uit oude auteurs hebben gehaald wat zij ons voorschotelen, terwijl bij die auteurs een ontzaglijke hoeveelheid spreekwoorden resteert waaraan ik ben voorbijgegaan, hoe komt het dan dat zij daar eveneens aan voorbijgaan en zoveel spreekwoorden bijeengaren die ik heb uitgegeven, en er zo weinig aandragen die ik heb overgeslagen? Waarom citeren zij zo zelden auteurs die ik niet citeer? En als zij met een kleine vernieuwing komen, geloven zij dan onmiddellijk dat zij hun diefstal goed verbergen door een oude pot van nieuwe handvatten te voorzien?Ga naar voetnoot11. Als zij mijn werk niet hebben gelezen, hoe durven zij dan te verklaren dat zij niets met mij gemeen hebben? Als zij het hebben gelezen maar denken dat te moeten ontkennen, moesten zij wel heel zorgvuldig en behendig te werk gaan om te voorkomen dat iemand lucht kreeg van hun na-aperij. Er is vandaag de dag geen auteur zo onbeduidend of ik zou hem lezenswaardig achten als hij een boek uitbrengt dat adagia in het vooruitzicht stelt, terwijl ik toch meen zo doorkneed te zijn in de schone letteren om het niet dringend nodig te hebben de verzamelwerken van hedendaagse schrijvers te plunderen. Geen boek is immers zo slecht of er valt wel iets goeds uit te halen, zoals men terecht zegt. Auteurs niet willen lezen die zich bezighouden met hetzelfde onderwerp als jij getuigt van schandelijke eigenwaan; doen alsof je ze niet hebt gelezen getuigt van nog schandelijker eerzucht; en hun nut ontkennen getuigt van de schandelijkste ondankbaarheid. Ik zeg dit alles meer terwille van hen dan van mijzelf. Want wat mij betreft, wil ik dat het iedereen volkomen vrij staat spreekwoorden te drukken en te herdrukken, of men nu de voorkeur geeft aan nieuwe spreekwoorden of aan oude. Als anderen daarin minder goed slagen dan ik, zal dat geen afbreuk doen aan mijn naam, want de slechtere kwaliteit purper die zij aanbieden, zet mijn purper veeleer luister bij; slagen zij er beter in dan ik, dan feliciteer ik onze gezamenlijke inspanningen en daarmee ook mijzelf. Het lijdt voor mij geen twijfel dat het huidige tijdperk zeer veel jongeren kent die in staat zijn mij in deze arena voorbij te rennen; de erepalm ligt voor het grijpen, pakke wie hem pakken kan. Maar ik schrijf hierover nu meer dan ik me had voorgenomen. Er is nog iets waarvoor ik misschien de welwillendheid van de lezer nodig zal hebben: aangezien het werk zo vaak met lange tussenpozen opnieuw is uitgegeven, denk ik dat ik herhalingen niet overal heb kunnen vermijden. Het ga u goed, beste lezer, wie u ook bent. |
|