De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
2771 Aan Jan van Heemstede
| |
Erasmus van Rotterdam aan de bijzonder vrome heer Jan van Heemstede, kartuizer te Leuven, gegroetHoewel mij allerminst onbekend is, zeer dierbare broeder, dat het u niet ontbreekt aan gespreksgenoten die uw eenzaamheid opvrolijken en niet toestaan dat de gelofte van zwijgzaamheid tot verstomming leidt, leek het mij goed er nog een toe te voegen die eerder vroom dan stijlvol spreekt, hoewel ik niet inzie hoe men zou kunnen ontkennen dat wat vroom is gezegd, ook in goede bewoordingen is gezegd. Dat is Haymo, monnik, abt en bisschop, die met opmerkelijke beknoptheid, eenvoud en helderheid de psalmen van David uitlegt. Gedurende enkele eeuwen legden een aantal erudiete monniken zich erop toe wat oude auteurs op fijnzinnige wijze voor geleerden, of op uitvoerige wijze voor het volk hadden geschreven, in een compendium samen te vatten, op een zo duidelijke en bondige wijze dat het ook door druk bezette of matig ontwikkelde mensen gemakkelijk kon worden begrepen. De voornaamsten onder hen zijn Anselmus,Ga naar voetnoot1. Beda en Claudius,Ga naar voetnoot2. en ook deze Haymo die u nu in de armen valt. Hun ijver is de kerk van groot nut geweest, vooral als men in aanmerking neemt in welke tijden en op welke plaatsen zij leefden. Het is echter passend dat degenen die zich zonder enig oponthoud naar het hemelse leven haasten, zo goed mogelijk toegerust zijn en zich met niet meer dan de noodzakelijkste bagage beladen. Des te verwonderlijker is het dat sommigen die de apostolische eenvoud belijden waar het gaat om voedsel en kleding, zich overgeven aan een geleerdheid die allerminst eenvoudig is, maar uiterst spitsvondig, vol overbodige fijnmazigheden, Averroïstische leerstellingen en nieuwerwetse dromerijen bovendien. Toen de monniken nog zo waren, stonden zij dan ook bij iedereen gunstig bekend en was het een eer monnik te worden genoemd. Tegenwoordig heeft de laakbare levenswandel van sommigen ertoe geleid dat ook de goeden te | |
[pagina 40]
| |
lijden hebben onder een algemene verachting. Aristippus zei, nadat hij verslingerd was geraakt aan een bepaalde balsem: ‘Vervloekt zijn de wufte lieden die zo iets moois een slechte naam hebben bezorgd!’.Ga naar voetnoot3. Het zou niet raar zijn als iemand in dezelfde bewoordingen tekeerging tegen degenen die door hun zondigheid haat hebben afgeroepen over het monnikendom, dat juist meer bijval zou moeten ontvangen dan wat ook. Wie zou immers niet gesteld zijn op mannen die, waarlijk dood voor de wereld, zich geheel aan God hebben toegewijd? Mannen die zodanig leven en zich zodanig uiten dat iedereen die hen ziet of met hen spreekt, zich beter voelt als hij bij hen vandaan komt. Mannen van wie niemand enig nadeel te vrezen heeft: geen bedrog, want geld beschouwen zij als het slijk der aarde en wat zij bezitten, schenken zij weg aan de armen; en geen wraak, want overeenkomstig de evangelische leer bidden zij voor wie hen vervolgen, betuigen zij liefde aan wie hen met haat bejegent en beantwoorden zij gemeenheden met weldaden. Evenmin bestaat enig gevaar voor de kuisheid van mannen die onbedorven zijn van geest en lichaam en in hun buitengewone nederigheid zich boven niemand verheffen, op niemand afgunstig zijn en niemand afwijzen, maar zich des te meer beschouwen als de geringsten onder de mensen naarmate zij de hoogste volmaaktheid dichter naderen en, hoewel zij waarachtige sieraden en bloemen van de kerk zijn, zichzelf aanduiden als drek. Andermans fouten vatten zij licht op of leggen zij gunstig uit, terwijl zij in eigen kring strenge zedenmeesters zijn; andermans weldaden vergroten zij welwillend uit, terwijl zij die van henzelf op bescheiden wijze verkleinen. Zij vleien niemand, slingeren niemand drieste woorden in het gezicht en belasteren niemand achter diens rug. Niets ontsnapt aan hun lippen dat niet uit hun hart komt - woorden van liefde, van troost, van vriendelijke aansporing en van dankbetuiging. Hun vriendelijkheid is niet gespeeld, maar komt voort uit een rein geweten. Zij stellen ons kortom een zeker beeld voor ogen van de hemelse gemeenschap en bezetten daarin als het ware de plaats van de engelenkoren, hetzij omdat zij voortdurend Gods lof zingen, hetzij omdat zij tot geest zijn geworden en niets hebben uit te staan met de neigingen van het vlees, hetzij omdat zij in de grootste eendracht leven, hetzij omdat zij op de wijze van engelen als boodschappers tussen de mensheid en God de wensen van het volk aan Hem kenbaar maken en met hun voortdurende gebeden menig goed van Hem afsmeken, niet alleen voor zichzelf maar voor iedereen. Wat nu als bij al die deugden nog profetische gaven komen en zij gratis, zuiver en rein het volk onderwijzen, hetzij mondeling, hetzij in geschrifte, hetzij op beide manieren? Wat als zij door te vasten, te waken en te werken | |
[pagina 41]
| |
hun vlees kastijden en, voor zover dat kan, volbrengen wat ontbreekt aan het lijden van ChristusGa naar voetnoot4 en zichzelf zogezegd opofferen voor het heil van het volk? Kun jij dan, leek, kwaad toewensen aan degenen die voor jou waken en vasten terwijl jij je roes ligt uit te slapen, die voor jou bidden terwijl jij Gods toorn opwekt met gokken, hoererij en andere wandaden, die bij God een goed woordje voor jou doen terwijl jij onder de mensen kwaad over hen spreekt? Wie zou, ook als hij zelf een onbehouwen mens zou zijn, dergelijke mannen niet als een soort halfgoden vereren en koesteren, die als het ware van Godswege gezonden zijn voor het algemeen belang? Uitmuntende deugdzaamheid wekt immers zelfs de bewondering van haar vijanden en wie zich voor niemand verdienstelijk maakt, vereert toch instinctief degenen die zowel aan goede als aan slechte mensen weldaden bewijzen. Welke verdorvenheid maakt dan toch dat sommigen iemand minachten alleen maar omdat hij een monnik is? Wie ‘monnik’ zegt, heeft het over alle heroïsche deugden tezamen, die de welwillendheid en gunst van goede mensen verkrijgen en van slechte mensen afdwingen. Als alleen het woord misnoegen wekt, kan men desgewenst in plaats van ‘monnik’ zeggen: ‘eenvoudig en eenzaam’. Die eenzaamheid wordt dan niet afgemeten naar het aantal kloosterlingen, maar naar de mate van verwijdering van slechte begeerten, anders zouden zelfs de kartuizers niet eenzaam zijn. Overal waar die eenzaamheid bestaat, treft men een zeer omvangrijke broederschap aan. Hij is op gelukkige wijze eenzaam die niet wordt aangetast door samen te leven met een slecht mens en wiens hart geen enkele plaats biedt aan onderling strijdige aanvechtingen die zich niet verdragen met God. Op dergelijke wijze kan men zelfs aan de vorstenhoven, in openbare ambten en in het centrum van de menselijke bedrijvigheid monnik zijn. Vanwaar dan die verdorven gewoonte een monnik te haten alleen maar omdat hij een monnik is? Je noemt jezelf een christen en keert je dan tegen degenen die het meest op Christus lijken? Nu al hoor ik mensen roepen dat de meeste monniken bij lange na niet aan het geschetste beeld voldoen. Als we de goede mensen haten vanwege de slechte, keuren we dus geen enkele levenswijze meer goed. Wat rest ons dan, behalve de mensen te beminnen, bij twijfel het beste te denken, voor lichte vergrijpen de ogen te sluiten, zware vergrijpen proberen te verbeteren in plaats van te verergeren en de orde zelf en haar levenswijze te vereren? Als de monniken zich van ganser harte toewijden aan de ware godsdienst en zich beijveren om tegemoet te komen aan de omgangsvormen van het gewone volk, zal de gunst die de wereld hun vroeger toedroeg, vanzelf herleven en zullen degenen die kwaad over hen spreken, vanzelf verstommen. Op die manier | |
[pagina 42]
| |
zal hun leven niet alleen aan God en de mensen behagen, ook zullen zij hier op aarde een gelukkig en prettig leven hebben. Niemand leidt immers een kalmer en aangenamer leven dan zij die ware monniken zijn, en niemand is er slechter aan toe dan degenen die niet van harte monnik zijn. Voor de eersten is het klooster een paradijs, voor de laatsten een tredmolen. Maar iedereen heeft het grotendeels zelf in de hand van zijn tredmolen een paradijs te maken. Ik keer terug naar Haymo, die tokkelend op de citer van David uw hemelse gezelschap tot spirituele dansen zal opwekken, zodat u in uw hart hymnen en gezangen voor de Heer ten gehore brengt.Ga naar voetnoot5 Laat niemand diens eenvoudige stijl versmaden, maar de vroomheid van zijn uitspraken ter harte nemen. Ik geef deze aansporing omdat ik vermoed dat veel mensen zijn zoals ik vroeger was en hun neus ophalen voor alles wat niet is voorzien van retorische smaakmakers en versierselen. Maar toen ik nog maar een kind in Christus was, had ik ook het verstand van een kind, en ik zou wensen dat ik inmiddels geheel was verlost van wat een kind eigen is.Ga naar voetnoot6 Als dit werk van mij bij u genade kan vinden, verzoek ik u de zondaar die ik ben af en toe in uw gebeden aan te bevelen bij Christus. Het manuscript is beschikbaar gesteld door het eerbiedwaardige klooster van de reguliere kanunniken te Marbach in de Elzas, van wat over was na de rampzalige opstand van de boeren.Ga naar voetnoot7 Moge God het kwaad in hen vervangen door het goede. Het ga u goed. Freiburg im Breisgau, 28 februari in het jaar 1528 na de geboorte van Christus |
|