2770 Aan Bonifacius Amerbach
Freiburg, 28 februari 1533
Gegroet. Hoewel ik de hele winter in tamelijk goede gezondheid heb verkeerd, heeft de maand maart zijn troepen vooruitgestuurd en mij een zo aanhoudende en scherpe pijn in mijn linkervoet bezorgd dat ik er niet van kan slapen en eten. Ik heb vaker met die pijn te maken gehad, maar dan trok die na drie dagen weg en verspreidde zich niet verder dan mijn voet. Nu heeft ze zich uitgestrekt over de gehele onderste helft van mijn scheenbeen. Ik heb de dokter laten roepen, maar die was de afgelopen dagen steeds niet thuis.
Viglius heeft me het een en ander over Cicero geschrevenGa naar voetnoot1. en heeft jou ongetwijfeld hetzelfde doen toekomen. Niemand is zo beminnelijk als die jongeman.
Anselmus schrijft veel, terwijl hij niet weet wat schrijven is.Ga naar voetnoot2. Hij noemt jou ‘broeder’, de grote didacticus, precies alsof hij bisschop of kardinaal was. Hij overlaadt al zijn brieven met beloften, alsof ik hier zit te wachten op Poolse gastgeschenken. Iemand herinneren aan geschenken die hij heeft ontvangen is een soort verwijt, maar zo vaak iets beloven houdt een verwijt in aan wat nog niet gegeven is. Maar hierover een andere keer verder.
Het ga je goed. 28 februari 1533
Erasmus van Rotterdam
Aan de hooggeachte heer Bonifacius Amerbach. Te Bazel