De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam aan de vrome lezer, gegroetHoewel ik vanaf mijn jeugd bewondering heb voor de geschriften van de heilige Hieronymus, niet zozeer op grond van mijn oordeelkundigheid als door een geheimzinnige natuurlijke aandrift, en mijn bewondering aldoor groeide naarmate mijn leeftijd en mijn geleerdheid (voor zover daarvan sprake is) vorderden, was ik toch, toen ik de taak op mij nam zijn brieven te zuiveren van tekstbederf en van annotaties te voorzien, nog niet volledig doorgedrongen tot de veelzijdige rijkdom daarvan, die uit alle verborgen schatten van de talen, de wetenschappen en de letteren is opgebouwd. Wat staat er immers in enige soort boeken, klein of groot, heilig of profaan, dat Hieronymus niet als pasmunt bij de hand had?Ga naar voetnoot1 Ik moet dan ook een meervoudige zonde opbiechten doordat ik een zo veeleisende taak met ontoereikende kennis en onvoldoende zorgvuldigheid heb uitgevoerd. Bij mijn eerste aankomst | |
[pagina 19]
| |
in BazelGa naar voetnoot2 had ik er namelijk niet eens aan gedacht het Nieuwe Testament te vertalen; ik had alleen een aantal beknopte annotaties samengesteld en had besloten daarmee tevreden te zijn. Aan Hieronymus had ik nauwelijks iets bijgedragen behalve mijn goede bedoelingen.Ga naar voetnoot3 Maar Johannes Froben zaliger nagedachtenis zette toen, gebruik makend van mijn toegeeflijkheid of veeleer mijn lichtzinnigheid, beide ondernemingen in gang, met meer drukpersen tegelijk, terwijl mijn arme lichaam nauwelijks tegen een kwart van het werk was opgewassen. En destijds verzorgde ik publicaties die niet voor geleerden waren bestemd, maar voor een vroom, zij het ongeletterd publiek. Ik kwam tot de ontdekking dat dit alleen de beschikking had over Hieronymus in uitgaven die zozeer wemelden van fouten dat ze feitelijk onleesbaar waren. Die onnadenkendheid riep bij mij veelvuldig schaamte en ergernis op. Mij restte dus niets anders dan mijn toevlucht te zoeken tot het spreekwoord dat zegt dat de latere toewijding de beste is,Ga naar voetnoot4 en de fouten die met aanvankelijke achteloosheid werden begaan, met latere zorgvuldigheid te herstellen, iets wat ik uitentreuren heb gedaan. Toen ik dan had vernomen dat in Parijs de delen met de brieven opnieuw ter perse zouden gaan, heb ik, voor zover de tijd het toeliet, een aantal eerder door mij geannoteerde passages herzien en opgestuurd tot algemeen nut van de wetenschap, niet van zins uit te rusten voordat ik mijn betrouwbaarheid en ijver aan de eerlijke en oprechte lezer zou hebben bewezen. Het ondankbare en onredelijke publiek dat ofwel voorbijgaat aan alles wat goed gezegd is en alleen de eventuele onachtzaamheden hekelt die in het werk zijn geslopen, ofwel, erger nog, mijn werk niet eens leest, maar niettemin met gesloten ogen en dichtgestopte oren luidruchtig afgeeft op wat het niet kent, wens ik slechts toe dat het door goddelijk toedoen tot bezinning komt, want ‘bij de goden is alles mogelijk’.Ga naar voetnoot5 Intussen is het niet zozeer koningen als christenen eigen een slechte naam te hebben wanneer zij goed doen.Ga naar voetnoot6 Tijdens de voorbereiding van deze uitgave heeft William Warham, aartsbisschop van Canterbury en primaat van heel Engeland, een held die zijn weerga niet kent, de aarde verlaten om naar zijn hemelse verblijfplaats toe te gaan. Hij was begiftigd met alle soorten deugden en edele karaktertrekken, of men nu kijkt naar de minzaamheid die hij vanuit zijn hoge positie ook te- | |
[pagina 20]
| |
genover de geringste medemens betrachtte, naar zijn zelfgekozen sobere levenswandel ondanks zijn overvloedige rijkdom, naar zijn onverstoorbare geestelijke evenwicht (dat wel goddelijke trekken leek te hebben) te midden van de grootste drukte, of naar zijn oprechte toewijding aan de vroomheid en de godsdienst die hij altijd met de grootste bezieling en zonder enige zelfingenomenheid onderwees en persoonlijk aan de dag legde. Niemand heeft hem ooit zijn tijd zien verdoen. Wie zou het een dergelijk man niet gemakkelijk hebben vergeven als hij zijn geest, vermoeid door de beslommeringen die op hem af kwamen, een keer had opgebeurd met scherts en spel? Zinvolle lectuur of een gesprek met een geleerd man nam bij hem de plaats in van de jacht, de vogelvangst, het dobbelspel, het kaartspel, het optreden van narren en overige platvloerse verstrooiingen. Wat te zeggen over zijn vrijgevigheid jegens iedereen, maar jegens geleerden in het bijzonder? Over mijzelf zal ik niets zeggen - zoveel heb ik niet van hem ontvangen (hij drong zijn giften eerder op dan dat hij ze schonk), of ik zou alles moeten meerekenen wat hij me heeft aangeboden; bij herhaling heeft hij me zelfs in ernst voorgesteld zijn volledige bezittingen met mij te delen. Maar hoe royaal hij voor anderen was, blijkt alleen al uit een uitspraak die hij vlak voor zijn overlijden deed. Toen zijn huispersoneel de boodschap kwam brengen dat er nog maar nauwelijks dertig gulden in de kas zat, feliciteerde hij zichzelf met de woorden: ‘Uitstekend. Zo heb ik altijd willen sterven. Zoveel reisgeld is voldoende voor wie binnenkort heen moet gaan’. Ziedaar een geest die de hoogste bisschop siert! Van zijn grote rijkdom gaf hij maar heel weinig uit aan zichzelf. Zijn tafel was overvloedig gedekt, in overeenstemming met de gewoonten van het land en de waardigheid van een zo groot kerkvorst, maar te midden van alle lekkernijen nam hijzelf alleen de eenvoudigste spijzen en daarvan bovendien maar heel weinig. Zijn avondmaaltijd was zo karig dat men nauwelijks nog van een maaltijd kan spreken. Wijn gebruikte hij uitermate zelden, eerder nippend dan dat hij ervan dronk; hij had genoeg aan een heel licht gerstenat dat daarginds bier wordt genoemd. Dezelfde soberheid betrachtte hij in zijn kledij, alleen zijden gewaden dragend wanneer hij ceremonies leidde. Ja zelfs bij de ontmoeting tussen keizer Karel en de koning van Engeland te Calais, nu elf jaar geleden als ik me niet vergis,Ga naar voetnoot7 toen een edict van de kardinaal van YorkGa naar voetnoot8 niet alleen de bisschoppen maar ook mensen van lagere rang dwong zich tegen hoge kosten in fijn linnen en damast te hullen, veranderde hij als enige geen draad aan zijn kleding, het edict van de kardinaal naast zich neerleggend. Welke natuur was onkreukbaarder dan de zijne? Zoals zijn gelukkige ziel een lichtend voorbeeld was voor de kerk, zo | |
[pagina 21]
| |
voegt die nu een schitterende ster toe aan het hemelse Jeruzalem. Dikwijls placht hij onder de zijnen te zeggen: ‘Kon ik voordat mijn einde komt, nog maar een keer mijn Erasmus zien en omhelzen! Nooit zou ik dulden dat hij van mij wordt gescheiden’. Het verlangen was wederzijds, maar voor geen van ons beiden is zijn wens in vervulling gegaan. Moge de barmhartigheid van Christus geven dat wij elkaar binnenkort daar omhelzen waar geen verwijdering meer bestaat en niemand zal zijn die hem om mij, of mij om hem benijdt. Het ga u goed, wie u ook bent die dit leest. Freiburg im Breisgau, in het jaar 1533 |
|