De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750

2736 Aan Viglius van Aytta
Freiburg, 5 november 1532

Erasmus van Rotterdam groet de alleszins zeer geleerde Viglius van Zwichem uit Friesland

Ik moet laconisch^1. zijn, zeer geleerde Viglius. Het boek van Scaliger^2. is zo dolzinnig, dat Orestes^3. niets dwazers zou kunnen schrijven. Ik zou zonder meer geloven dat Béda wat gif heeft toegevoegd; dat doet hij namelijk bij alles wat in Parijs wordt gedrukt en kritiek op mij bevat. Ook is het mogelijk dat Camillo er een aandeel in heeft gehad.^4. Maar ik weet wie de auteur is, zo zeker als ik weet dat ik leef.^5. Ik zou met gelijke munt kunnen terugbetalen, maar de zaak is totaal uit de hand gelopen. Er wordt gebruik gemaakt van marionetten; degenen die erachter zitten, ontkennen op een hooghartige manier.

1. D.i. het beknopt houden; zie Adagia 1092 en 1949.

2. Zie brief 2564, noot 2.

3. Zie brief 2581, noot 4.

4. Dit vermoeden was gebaseerd op informatie uit eerdere brieven van Viglius.

5. Erasmus verdenkt Girolamo Aleandro van het auteurschap.

[p. 395]

Ik kan nog steeds niet bedenken waarom de Budé-aanhangers boos op me zijn. De initiatiefnemers van die ciceronianenkliek staan er niet bij stil wat een onheil ze over de wetenschap afroepen; wat zal er immers gebeuren als ze alles versmaden wat geen echo van een frase uit Cicero is? Ik heb het boekje van Scaliger nog niet doorgelezen. De Deen Johannes^6. heeft hem aangevallen met een gedicht; ik had liever dat hij zich gedeisd hield. Ik denk dat Konrad Heresbach al daar bij jou is, of in elk geval geweest is. Meer lukte niet op dit moment. Het ga je goed en blijf me genegen.

Freiburg, 5 november 1532

6. Bedoeld is Jakob Jespersen.