De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2734 Aan Gerrit van Assendelft
| |
[pagina 391]
| |
een zekere schroom weerhield me ervan te schrijven, omdat ik bang was dat ik, wanneer ik als onbeduidend persoon zonder vastomlijnd onderwerp aan een zeer invloedrijk man schrijf, de schijn zou wekken iemand niet zozeer te bedanken als wel zijn gunst na te jagen. Er is nooit een tijd geweest met zo'n goede moraal dat mensen die iets prachtigs op touw zetten geen hinder ondervonden van jaloezie, er geen honden tegen hen keften, er geen eksters en kraaien tegen hen krasten. Maar ik denk dat er nooit een tijd is geweest waarin laster en ondankbaarheid zo de vrije hand hadden. Daarom vind ik dat men degenen die grote talenten met hun vrijgevigheid ondersteunen, met hun gezag beschermen, met getuigenissen eren en met applaus en lovende woorden aansporen, evenveel verschuldigd is als degenen zelf die met hun doorwaakte uren en harde werken zich verdienstelijk proberen te maken voor de wetenschap en de samenleving. Als bij mij iets dergelijks te bespeuren was, zou ik u uit mijn naam bedanken, omdat u met uw welwillende steun mijn studie de sporen geeft en mij verdedigt en met uw schild beschermt tegen het gekef van kwaadwilligen. Aangezien ik evenwel bij mezelf niets kan ontdekken wat uw steun verdient, word ik rood van schaamte, maar acht ik me des te meer aan u verplicht omdat ik die eer niet verdien. Daarom, zeer geachte heer, bedank ik u niet zozeer persoonlijk uit mijn naam, als wel in het algemeen uit naam van de wetenschap en de vroomheid. Immers, door mij op deze manier te begunstigen wegens dingen waarvan u denkt dat ze bij mij aanwezig zijn, bewijst u natuurlijk die eigenschappen zelf eer, die volkomen terecht door elk waarachtig edel mens worden bewonderd. U verdient dan ook, weledele Assendelft, geliefd te zijn bij iedereen, waar dan ook, die iets om de algemeen vormende studie en de ware vroomheid geeft; vooral omdat het zeer waarschijnlijk is dat zij die geleerdheid en godsdienstigheid bij anderen bewonderen, daar niet afkerig van zijn. Naar ik hoor bent u in elk geval niet minder door uw prachtige geestelijke gaven een sieraad voor Holland dan door uw afkomst. Want de sieraden van uw afkomst heb u grotendeels aan uw voorouders of de fortuin te danken; de andere zijn geheel van uzelf. Ik geef toe dat ik u voor uw vriendelijkheid zeer veel verschuldigd ben en dat ben ik werkelijk heel graag. Was het maar bovendien zo dat ik mezelf met recht gelukkig kon prijzen om uw oordeel! Ik sta bij u op de lijst, ik ben uw onderdanige beschermeling; als er iets is waarbij u een beroep op mijn gedienstigheid zou willen doen, zal ik u duidelijk laten zien dat het, al ontbreekt het verder aan alles, in elk geval niet aan prompte en parate bereidwilligheid heeft ontbroken. Ik had graag uitgebreider met u gesproken, maar ik moet weer aan het werk. Want behalve enkele dingen die van minder belang zijn worden tege- | |
[pagina 392]
| |
lijkertijd in Bazel de Adagia gedrukt,Ga naar voetnoot4. met enkele honderdtallen vermeerderd, en in Parijs de Hieronymus,Ga naar voetnoot5. die nu voor de vierde keer door mij werd herzien, wat onvoorstelbaar veel werk was. Ik wens u samen met allen die u dierbaar zijn het allerbeste. Freiburg im Breisgau, 29 oktober 1532 |
|