De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 371]
| |
2721 Van Ambrosius Pelargus
| |
[pagina 372]
| |
stond er gevaar dat hij met zijn uiterst verderfelijke dogma deze beroemde stad en zichzelf zou gaan ondermijnen. De afloop zelf laat zien hoe weinig dat scheelde, zodat verschillende mensen zeggen dat het niet onwaar was wat ik voorspelde. Door dit te doen, of nee, door niets na te laten, door me (zoals dat heet) met mijn hele voetGa naar voetnoot6. schrap te zetten tegen ketterse dogma's, door mezelf zelfs met gevaar voor eigen leven als een muur op te stellen ter verdediging van het huis van de Heer, door in het openbaar en privé met de vijand op de vuist te gaan, door de dwalende in gesprekken en geschriften te vermanen, ben ik in jouw ogen natuurlijk een opstandige! Ik was ervan op de hoogte hoezeer de uitspraken van de prins van CarpiGa naar voetnoot7. je raakten; je schrijft dat die vol laster zitten, en wel hierom (tenzij ik me vergis), omdat hij beweert dat je de oorsprong bent van alle opstandigheid en tumult, waar dan ook. En jij denkt dat ik werkelijk te dom ben om boos te worden om die uitspraak van je? Hoe terecht en ook hoe vriendelijk het is dat je mij met deze smet besmeurt, daarover mogen anderen oordelen. In elk geval zijn er zowel onder de notabelen van de stad als onder de kanunniken heel wat die mij voor die inspanning hebben bedankt; ze hebben niet alleen bedankt, maar ook iets teruggedaan. Daarom vraag ik me af, mijn beste Erasmus, hoe dat idee bij je opgekomen is. Ik heb hierbij in elk geval mijn geweten als getuige. Ik zou berusten in mijn lot, ik zou me van die laster niets aantrekken, als het niet onmenselijk was een beschadigde reputatie niet te wreken, en er geen gevaar bestond dat ik hinder ondervind van je woorden, vooral in kringen waar ze veel waarde en gewicht zullen hebben. Vaarwel |
|