2718 Van Stanisław Aichler
Padua, 9 september 1532
Een groet. Het mag u allerminst verbazen, geleerdste van alle mensen, dat ik tot nu toe niets heb geschreven. Het kon niet - bij Hercules! - door de ziekte waaraan ik de laatste tijd heb geleden. Die was zo ernstig en vervelend, dat ik onmogelijk naar behoren een briefje aan u had kunnen opstellen. Daar was ik erg bedroefd en treurig om, vooral omdat ik zag dat mijn leraar en Jan u wel schreven.Ga naar voetnoot1. Ik dacht bij mezelf: ‘Ach! Moet alle geluk zich tegen mij alleen keren,Ga naar voetnoot2. zodat ik die unieke gunst van de fortuin, kostbaarder dan de grootste rijkdom, misloop?’ Maar aangezien ik nu, de goden zij dank, weer helemaal beter ben, kon ik niet anders dan u schrijven; ook al stonden eerbied en schroom het niet toe, toch werden beide overwonnen door de warme genegenheid die ik u toedraag, die niet toeliet dat ik langer zweeg. Zij merkte immers, toen we bij u verbleven,Ga naar voetnoot3. dat uw aangeboren vriendelijkheid en de welwillendheid die u iedereen altijd gelijkelijk betoont, zo groot zijn, dat mijn onbeschaamdheid, mijn onhandigheid en ten slotte mijn duidelijk ongeletterde brief niet tot ergernis of verachting bij u zouden leiden.
U moet weten dat we het erg naar onze zin hebben, bovendien dat we ongestoord vaart houden bij de studie, zorgvuldig aandacht aan de Italiaanse muzen besteden en ten slotte u als een zeer vriendelijke gastheer, ja, zelfs als een vader en leermeester liefhebben en omhelzen, want we zijn niet vergeten hoe gastvrij, vriendelijk en liefdevol u ons ooit hebt bejegend. Daarom vraag ik u één ding: wees zo goed me mijn zwijgzaamheid te vergeven, en het niet aan nalatigheid of vergeetachtigheid toe te schrijven dat ik toestond dat Jan me voor was met een brief; laat die misstap ten slotte voor u geen reden zijn om mij niet langer uw gebruikelijke genegenheid te betonen. Het zou niet gebeurd zijn als de ernst van de ziekte niet in de weg had gestaan. Ik moest verdragen wat niet te vermijden was. Ik vraag u nadrukkelijk zich bij ontvangst van deze brief niet te ergeren; mocht er ergens iets zijn wat uw fijngevoelige oren onwaardig is, vergeef het de zwakte van mijn bescheiden talent, dat nog steeds worstelt met een gebrekkige stijl. Moge de grote en almachtige Christus u voor ons tot op hoge leeftijd in gezondheid behoeden en bewaren, u, in wiens gunst ik geheel en al aanbevolen wil zijn.
Padua, 9 september in het jaar van ons heil 1532